19 maart 2006

 
Geachte bezoeker van de weblog ‘Gelogeerd’,

Het is zover. Alle verhaaltjes die in het blad Cabine zijn verschenen staan nu op de weblog. Het was een heel karwei dat een half jaar in beslag heeft genomen. Eerst uitzoeken in welke Cabines ze stonden. Vervolgens ze opnieuw uittikken. Dan ze allemaal corrigeren en vervolgens ze op de weblog plaatsen met fotoos uit eigen archief of van het internet geplukt. Het is nu dus af.
De maand van de publicatie in Cabine staat onder de titel. In de marge staan de datums waarop ze door ons zijn gepubliceerd op de weblog. Het eerste verhaal op de weblog is ook de oudste logeerpartij.
Als mijn man Johan Bosma niet het leeuwendeel van het werk op zich had genomen was het er waarschijnlijk nooit van gekomen. Dus hem ben ik grote dank verschuldigd.
Ook dank ik allen die zo enthousiast hebben gereageerd op de publicatie.
Verder dank aan de redacties van VNC Magazine en Op de Bok voor
het afdrukken van het weblogadres.
Het blad de Wolkenridder wilde daar niet aan meewerken aangezien ze geen ‘reclame’ wilden maken.

Amsterdam 19 maart 2006.


Dan volgt nu de inhoudsopgave. De genoemde data corresponderen met de data in de "ARCHIVES" in de linkerkolom.

INDEX:

16 maart 2006

 
In New York gelogeerd
Januari 1980

Beetje balend van het lange reizen maken vroeg ik aan mijn indeler me een maand New York of Chicago te laten vliegen. Dus mijn eerste reis was naar Toronto - twee dagen daar, twee dagen vrij - en daarna raakte ik zonder indeling door reserve en kon overal heen worden gestuurd.
Door toeval kwam ik toch nog in New York terecht. Hierna naar Curaçao waar ik dit opschrijf. Wat is toch de moeilijkheid om iemand op JFK in te delen waar minstens twee vluchten per dag naar toe zijn of naar ORD. Maar dit terzijde.
New York. Hoeveel hotels hebben we daar al niet gehad sinds 1947! Het begon in de boterste boterballentijd met het Wentworth Hotel. Daar werden in het grijze verleden uit dronkenschap of verveling, hele ameublementen uit de vensters geworpen. Terwijl NY toch allerlei biedt. Het Wentworth is me ooit wel eens aangewezen, maar ik zou het niet meer terug kunnen vinden.
Toen het Lexington Hotel, hoek 47ste straat en Lexington Avenue. Een kast van een hotel. Prima ouderwets. Maar zeer gehorig. Als de buurman een douche nam werd ik nat.
Daarna gingen we naar het Edison. Waar we jarenlang verbleven. Het lag wat ongunstig voor wat betreft het bereiken van het vliegveld. Men moest dwars door de stad en dat nam nogal wat tijd. Hier begon ook het gemurmureer over de afstand en tijd. Sommigen wilden dichter bij het veld logeren.
Enfin, we bleven er meen ik tien jaar. Het was een plezierig ouderwets hotel. Ik vergeet nooit de stokoude liftbedienden, die in slecht zittende jasjes en met uit slippende handschoenen aan, nurks de hekken openden en sloten. Ook was het er tamelijk smoezelig op de kamers. Ik vond er eens een oude krant onder het bed met de kop ‘Lindbergh flies the Ocean!’. Ik bedoel maar.
De wanden en de deuren waren met dikke lagen verf bedekt. Liefhebbers konden aan de jaarringen de ouderdom van het hotel uitrekenen. Ik hoorde op een kerstvlucht van de ‘housedick’ dat we er weg zouden gaan. Hij huilde bijna. Whisky tranen?
Het grote zwerven begon. Eerst naar het Royal Manhattan Hotel, 6de Avenue en 43ste straat - meen ik -. Daar verdwenen we nogal snel wegens de vele diefstallen en de steeds spannender wordende verhalen van de stewardessen over brutale dieven. Mij gebeurde nooit wat. Ik zeg het alsof ik teleurgesteld ben, maar eigenlijk geloofde ik de verhalen maar half.
Vervolgens naar het Prince George, 28ste straat en 5de Avenue. Een oude grot tot hotel ingericht. Veel vaste geriatrische pensiongasten die ’s avonds, als wij vertrokken naar Amsterdam, in de lobby zaten omringd door hun orthopedische hulpmiddelen van de meest onwaarschijnlijke vormen. Ik was er wel happy mee, met het Prince George. Het was er stil, het lag centraal en het duurde ongeveer een half uur voor je er was. Al was het uitzicht van een ongehoorde droefheid.
Daarna werd het angstbeeld werkelijkheid. We gingen naar Queens. De wens van de crew om in NY te kunnen winkelen werd ondervangen door ons vlakbij een winkelcentrum over te poten. Het hotel had de weidse naam Pan American Motor Inn. Jawel! Men fluistert dat de kamers per uur worden verhuurd.
Het hotel is ingericht door een kort daarna gek geworden binnenhuisarchitect. Wie legt nu in een hotelkamer hoogpolig tapijt op de vloer? Hierin verzamelen zich oncontroleerbaar onreinheid. Vinger - en teennagels, snor - hoofd - en schaamharen. De temperatuur in de kamers liet aanvankelijk veel te wensen over. De klachtenboeken spraken veelal van te warm.
’t Ligt dicht bij het veld, dat moet gezegd. Maar als je in de stad wilt zijn, die op een mooie dag prachtig zichtbaar in de verte ligt, dan duurt een reisje met de subway toch wel alles bijeen drie kwartier of een uur.
Het reizen per subway vereist een postduiven - oriëntatiegevoel dat ik mis. Vanuit het station onder het warenhuis Bloomingdale’s - Bloomy’s voor de New Yorkers - waar ik vaker ben ingestapt, kon ik laatst de lijn naar Queens niet vinden. Wanhopig zoekend liep ik gang in gang uit, trap op trap af, niemand kon me de weg wijzen. Wie ik ook vroeg. Nog steeds kan men daar oude verdwaalde stewardessen vinden met een papieren zak met spullen. Is het u nooit gebeurd, dat er een bemanningslid te weinig was op de reis terug? Ze lopen op verschillende subway - stations rond. Zacht jammerend: “Manhattan, Manhattan”.
Ik was verstandiger. Ik ging naar boven en riep: “Taxi!!!!”. In de taxi hoefde ik gelukkig niet uit te leggen waar het hotel was. De chauffeur woonde in de buurt.


15 maart 2006

 
In Lissabon gelogeerd
Februari 1980

Portugal was het eerste buitenland waar ik met de KLM kwam. Dat was in december 1959. ’t Was er koud, regenachtig en het rook er naar boenwas. Het hotel waar we logeerden heette Monte Estoril en ik was erg onder de indruk van de fin de siècle pracht die het bezat.
Je reed er heen in een heel oud busje waarvan ik romantiseerde dat het van voor de oorlog was. De rit duurde 45 minuten en je zat op zeer smalle stoelen. Toen nog geen bezwaar. De motor van de bus was zo zwak, dat het elke keer zeer spannend was of de hoge heuvel halverwege genomen zou worden. Het lukte altijd. Opgelucht stak de chauffeur dan een sigaret op. Toch ben ik wel eens na pech in een bestelwagen vol kippen verder gelift.
De portier van het hotel was een sjaggerijn. Voor de deuren van de salon zaten kleine jongetjes in piccolo uniform die tot mijn grote gêne opstonden als je voorbij kwam.
De bar was een fraai betegelde kamer met enorm hoge krukken aan de tapkast. De kamers waren nogal gehorig met krakende vloeren. In de hoek van de kamer was een douche ingebouwd. Ik meen zelfs dat de toiletten op de gang waren.
Op het pleintje voor het hotel stond ’s morgens een vrouw met omslagdoek de ochtendbladen met schelle stem aan te bevelen. Tegenover het hotel bevond zich ook een klein kroegje, waarvan de eigenaar zo mogelijk nog sjaggerijniger was dan de portier van ons hotel. Eens toen ik hem een in mijn ogen buitensporige fooi had gegeven vroeg ik hem overmoedig eens te glimlachen. “For that?”, zei hij verachtelijk en lachte vreugdeloos zonder zijn gezicht uit de boze plooi te halen.
Je kon in dat hotel heerlijk eten. Als lunch was er een Hollandse koffietafel op z’n Portugees. Met stukken ham en kaas waarvan dikke plakken werden afgesneden. ’s Avonds na half acht kon je dineren. Waarbij je de wijn, die niet te drinken was, voor niets kreeg. Als je de rode en witte wijn mengde, volgens Martin Korsten, dan was het nog wat en dat deden we dan ook maar.
In de hoek van de eetzaal zat altijd een oude Engelse heer die ons luidruchtige gedoe gadesloeg. Men fluisterde dat het een gepensioneerde Engelse admiraal was. Maar niemand heeft hem dat ooit durven vragen. Als je ’s nachts thuis kwam van uitgaan of vlucht lag dikke José op een bankje in de salon te slapen. Zuchtend bereidde hij dan een Portugese steak of uitsmijter die je in de ontbijtkeuken opat. Later is hij naar Madeira verhuisd.
Achter het hotel bevond zich een grote volière met zeer luidruchtige vogels. Bij het eerste ochtendkrieken deden ze hun uiterste best om je wakker te maken. Dat was natuurlijk afschuwelijk. Zeker als je tot diep in de nacht je geld roekeloos vergokt had in het levensgevaarlijke casino. Dat casino zat vol met stokoude dames en heren die met uitdrukkingloze gezichten kapitalen verspeelden. Toen was de escudo namelijk nog één van de hardste geldsoorten van de wereld. Je kreeg er twaalf en een half voor een gulden.
We zaten er al sinds de oorlog. Toen vloog de KLM van Bristol naar een vliegveld dat midden in Lissabon lag. Dat vertelde me eens een oude gepensioneerde BWK.
Monte Estoril, zoals ook het plaatsje heet, ligt vlakbij Cascais wat toen nog niet was volgebouwd met monsterlijke toeristenhotels. In Cascais was een Salão de cha - een theesalon -, daar stond op een zeer oud karton met verbruinde letters ‘We boil the water, we heat the pot’. Ik schrijf het maar op opdat het niet verloren gaat.
Lissabon is eigenlijk nog niet zoveel veranderd. Nog steeds voel ik me er in de twintiger jaren. Al die mooie oude kiosken en kleine trammetjes verdwijnen echter langzamerhand onder de druk van de vooruitgang. De mensen zijn er nog steeds erg arm. Niet lang nadat de KLM uit het Monte Estoril verdween hoorde ik dat het verbrand was. Maar het bleek slechts één verdieping te zijn.
Ook hier begon toen het grote zwerven. Soms bleven we in één hotel, dan weer werd de bemanning opgesplitst in drie verschillende hotels. Ik herinner me het Fenix, het Florida en zelfs een hotel, Infante Santo genaamd.
Uiteindelijk kwamen we in het huidige Sheraton terecht. Er zijn maar weinig hotels waar het zo prettig toeven is. Dicht bij de stad, mooie kamers, tamelijk stil, zeker als je de ramen dichthoudt. Zoals ik laatst merkte teruggekomen uit Curaçao, na een middag rusteloos rond gewoeld te hebben. Vriendelijk hotelpersoneel en brandschoon.
Natuurlijk heb ik wel wat te mopperen. De radio’s doen het bijna nooit en ’s avonds is het op de kamers wel erg donker. Lage wattage lampen vanwege de energiebesparing.
Ook vind ik dat Suiça te veel en te vroeg dicht is. Maar daar kan het hotel niets aan doen.
Leve ’t lieve Lissabon!


14 maart 2006

 
In Karachi gelogeerd
April 1980

Ofschoon Karachi nooit op mijn lijst van meest geliefde steden heeft gestaan kom ik er toch vaak en gaan de dagen er snel voorbij.
Meestal tegen één of twee uur sta ik op en ontbijt in de coffeeshop. Niet lekker, wel gezellig. Dan ga ik even naar het zwembad om te kijken wie er allemaal zijn en maak ik een babbeltje hier en daar. Vervolgens strijk ik voor mijn kamer neer met wat kranten en boeken. Maar aan lezen kom je bijna niet toe. De één na de ander komt langs en vaak eindigt de middag in één grote theekrans.
De collega’s laten zien wat ze gekocht hebben. Meestal veel. En om vijf uur wordt het dan echt gezellig. Vroeger dronken we dan een glas sherry of wat anders. Maar dat mag nu niet meer. Binnen wel. Ook al afhankelijk van de wispelturige douane of je je fles mee hebt kunnen nemen.
Dan gaat stralend de zon boven Midway onder en vluchten we naar binnen om de muggen te ontwijken. ’s Avonds eet ik altijd heerlijk boven in het restaurant. Zonder de nare gevolgen voor de ingewanden die sommigen kennelijk hebben. Afgaande op de koffers vol verduurzaamde levensmiddelen die ze met zich meeslepen. Het Pakistaanse menu bevalt me altijd goed behalve als ze hersentjes geven. Na het eten maak ik nog een wandeling en ga dan naar mijn kamer om te lezen en naar mijn cassettebandjes te luisteren - zachtjes - tot diep in de nacht.
Vroeger logeerde de hele bemanning in het gebouwtje waar tot voor kort de crewbar was. Ongeveer vijfentwintig jaar geleden was dat. Men sliep er met plusminus tien man op een kamer. Die ene stewardess sliep apart. En voor verkoeling zorgde een fan aan het plafond.
Toen werd het hotel gebouwd waar we nu nog steeds verblijven. We logeerden eerst in de kleine kamertjes tegenover de zogenaamde captains galerij. Aanvankelijk was het hotel mooi strak ingericht. Tropische Beter Wonen - stijl, clean.
De laatste jaren verandert er nogal wat. Een lelijk stenen rasterwerk heeft de galerijen van de tuin gescheiden. Om onbescheiden blikken en dieven te weren? In ieder geval, het uitzicht is weg. Het uitzicht op de tuin, waarin de lommerrijke bomen om de laatste onoordeelkundige knotting nu dood schijnen. Dag bomen!
De kamers worden ook regelmatig - lelijk - heringericht en het hoogpolige tapijt deed ook hier zijn intrede. Pas toen de stewardessen onder de tapijtvlooien zaten besefte men dat de spanen bezems niet goed voldeden en schafte men een stofzuiger aan.
Ongeveer in die tijd werden door de medische dienst de keukens afgekeurd en verbouwd. Tijdens de verbouwing was de coffeeshop naar boven verplaatst. Daar kon men ’s nachts vooral de ontheemde ratten over de spijlen van het plafond zien lopen. Iemand die speciaal uit SPL was gekomen om zich van die rattenklachten te overtuigen zat ’s nachts op rattenwacht terwijl de crew binnenkwam om nog iets te drinken voor de vlucht. Ik zag een rat wegschieten en riep: “Daar!”. Net weg als die meneer keek. “Ja, daar weer één!”, riep iemand. “Waar dan?”, zei die meneer dan. “Weer één!”. Maar ja, net niet gezien natuurlijk en je krijgt zo’n raar gevoel als jij ze wel ziet maar de persoon die er speciaal voor kwam steeds net niet. Gelukkig stond toen de bus naar BKK voor. Anders had ik het misschien de hele nacht volgehouden en had ik de waanzin nabij de volgende morgen in het hospitaal moeten worden opgenomen.
Vrolijk word je niet in de kamers van de captains galerij. Wat een sombere inrichting. Trouwens voor hun deur, van die captains dan, wordt binnenkort een uitbreiding van het hotel gebouwd. Dag rust, dag tuin.
Terwijl ik dit alles opschrijf schiet me een avontuur te binnen dat me enige jaren geleden op een lange stop overkomen is.
We, dat wil zeggen een co-piloot, twee stewardessen en ik besloten een dagtocht naar Hyderabad te maken. ’s Morgens vroeg vertrokken we per trein gewapend met een kaartje eerste klas, dat in een apart kantoortje tegenover het station werd verkocht. De conducteurs en ander spoorwegpersoneel zagen er prachtig uit met hun ouderwetse uniformen vol glimmende knopen en hun tulbanden. Op de perrons heerste een oogverblindende drukte. Na wat vertraging zette de trein zich in beweging en na een paar stops in Karachi zelf kwamen we in de woestijn terecht. De hele rit duurde alles bijeen drie en een halve uur. Saai nogal.
Hyderabad hadden we ons voorgesteld als een sprookjesstad van sultans uit 1001 nacht. Nou, dat viel zwaar tegen. Het stationnetje was nog wel aardig. Engels - koloniaal. Buiten gekomen, stond je meteen op de markt. Het stadje werd overheerst door een berg, waarop een muur met kantelen. Daarheen, besloten we. Allerlei kraampjes met koopwaar stoffeerden de weg die slingerend omhoog naar het kasteel liep. Langzaam liepen we naar boven met een aangroeiende menigte nieuwsgierigen achter ons. Men vergaapte zich in het bijzonder aan onze vrouwelijke medereizigers, die zich speciaal heel decent hadden gekleed als Engelse schooljuffen. Toch vond men dit zeer pikant. Eindelijk boven gekomen, stapten we door de grote poort in de muur naar binnen om te zien dat er niets was. Behalve een voetbalveld en een watertoren. Jammer. Toen maar weer naar beneden om wat te drinken in een theehuis.
De menigte achter ons was enorm aangezwollen. We bereikten een bijna leeg theehuis en toen we gingen zitten liep de zaak meteen vol. De eigenaar sloeg letterlijk degenen die nog tussen de tafeltjes stonden zijn zaak uit en bracht ons de bestelde verfrissingen. De mensen in de zaak loerden ons aan en buiten stond een grote menigte, die nogal dreigend deed. We voelden ons verre van op ons gemak. Uiteindelijk besloten we naar buiten te gaan en een taxi te nemen. Er stonden enige van die kleine scooter - taxi’s. Als bij toverslag waren die echter, toen we buiten kwamen, alle bezet. Radeloos keken we om ons heen, want in het gedrang begon men in de borsten en billen van de dames te knijpen. Er stond nog slechts één rijtuigje op twee wielen met een oud scharminkelig paard ervoor.
“Die nemen we”, zei één van ons. Het was nog een hele toer om er op te klimmen, want het wagentje wiebelde als een gek. Wij, de twee mannen, maakten toen de fout om eerst de dames achterop te hijsen. Hierbij gaven we onze knijpgrage belagers volop hun kans, terwijl wij zelf voorop klommen. Ik keek om en zag een woud van uitgestrekte handen. Maar onze vriendinnen weerden zich heftig en mepten met hun dure camera’s op de koppen van onze achtervolgers. De oude knol zette zich langzaam in beweging en omdat we bergafwaarts gingen, reden we steeds sneller. Eerst werden we nog begeleid door wat scooters en mee rennende knijpers, maar eindelijk waren we weer alleen.
Een jongeman, onderwijzer bleek hij later te zijn, was met ons als gids en beschermer meegegaan. Hij bood ons in een ander theehuis vlak bij het busstation een kop thee voor de schrik aan.
Daarna namen we de bus naar Karachi terug. De rit duurde nu slechts anderhalf uur. Boven mijn hoofd bevond zich een luidspreker, die keiharde Pakistaanse muziek uitbraakte. Na ongeveer een half uur schreeuwde ik tot razernij gebracht dat het uit moest. Tot mijn stomme verbazing deden ze dat. Toen konden we ons gaan wijden aan de dodenrit die de chauffeur ons voortoverde. Hij nam werkelijk alle risico’s die op de weg mogelijk waren. Om vijf uur ’s middags waren we terug in het Midway - hotel.
De helden van de dag en vijftien gulden armer. En als in een Ollie B. Bommel verhaal besloten we ons avontuur met een voedzame maaltijd in het restaurant.


13 maart 2006

 
In München en Nairobi gelogeerd
Juni 1980

Na een poos vakantie en na een kort vluchtje naar Chicago, waar we nu in het Palmer House Hotel logeren een prachtig hotel midden in de ‘Loop’, kreeg ik in de wekelijkse vrijdagaanbieding een Nairobi - Johannesburg reis voorgeschoteld.
Eerst als passagier naar München. Toch altijd weer luxueus vind ik. Aan boord waren twee bedden gemonteerd om op de terugweg mensen met gebroken skibenen op te vervoeren. De optimistische KLM’er in München zei me, dat als je die honderdduizend skiërs in aanmerking neemt, die twee of drie ongelukken toch erg meevallen. Ja, dat is waar beaamde ik.
Maar toch. Sneeuw vind ik niets. Daarom liever geen reizen voor mij naar Montreal of Anchorage in de winter. Trouwens, ik kom daar hooguit in het tussenseizoen. Want dan hoeven de skiërs niet zo nodig vanwege het grijze en nare weer. Maar daar wil ik het niet over hebben.
We kwamen aan in München en gingen vlug met het busje naar het International Hotel in de Hohenzollernstraße in een buurt die, wat sfeer betreft, een beetje lijkt op Amsterdam Zuid. Bij het inschrijven begon de discussie: “Gaan we nog wat doen?”. Ik zelf houd niet van in grote groepen uitgaan. Vijf man is voor mij het maximum. Maar aangezien ik niet goed weet hoe uit een grote groep onbekenden snel een paar gezellige typen uit te zoeken. Dus kwam het er op neer dat ik helemaal niet mee ging.
Op mijn kamer gekomen raakte ik een beetje gedeprimeerd. Nou is die kamer in München niet bepaald één van de vrolijkste. Kale witte muren, een donkere ingebouwde kast, een bed met een Duits dekbed, een makkelijke stoel en een tv toestel. Het uitzicht is op het fornuis van de buurvrouw.
Dus maar even wachten op de koffer. Twee mark voor de kofferjongen wordt door de crewinfo aanbevolen. Duur hoor!
Dan onder de douche. Het is onder die douche theoretisch mogelijk droog te blijven. Het water sproeit alle kanten op behalve op de doucher. Het ontbrekende douchegordijn maakt er een aardig waterballet van.
Wat nu? Ik kende in de namaak oude - want in de oorlog verwoeste en naderhand gerestaureerde - stad een wijnlokaal. Het hotel uit, rechtsaf en vervolgens op de hoek van de straat weer rechtsaf. De Leopoldstraße uitlopen. Ongeveer twintig minuten flink doorlopen. Tot je op een pleintje komt waar twee grote stenen leeuwen staan. Tegenover de Theatinerkirche bevindt zich een oud voormalig klooster waarin dit wijnlokaal is gevestigd. Men zit er aan lange houten tafels en je schuift gewoon aan bij de andere wijnliefhebbers.
Wijnen uit de Palts worden er geschonken en je kan er verscheidene schotels bij eten. Dát dus en het lezen van wat kranten plus het bestuderen van medegasten maakte de avond toch tot een succes. Ausgerechnet kwam er wel een Amerikaans echtpaar naast me zitten. Toch was het een degelijke Duitse avond
Terug weer naar het hotel gelopen door de ijzige kou. Op mijn kamer installeerde ik me op de grote stoel en wikkelde me in het dekbed vanwege de kilte en sloot warme vriendschap met de tv - zwart wit -. Er werd een verrukkelijke Amerikaanse smartlapfilm vertoond.
Dan, naar bed! Dit had niet alleen een massage - trilapparaat maar tevens twee kuilen en een bult in het midden. Kuilen veroorzaakt door vele handelsreizigers die er hun nachten op hadden doorgebracht. Vervelend genoeg bevinden zich de kuilen aan de uiterste rand van het bed. Dus je begint liggend op de bult en zakt dan langzaam maar onafwendbaar af naar één der zijden om te eindigen op de harde rand. Verplicht bergbeklimmen dus. De radio doet het niet op mijn kamer, maar bij de buren kennelijk wel, zodat de dreunende muziek me noopt de Ohropax te hanteren.
Het kussen is wel zeer klein. Maar na wat duwen en proppen wordt het toch iets groter dan een tennisbal en kan de nachtrust aanvangen.
Door de dunne gordijnen wekt de andere dag het daglicht me, maar door het sombere weer kan ik nog wat doorslapen.
Het hotelpersoneel is wel vriendelijk en behulpzaam.Toch waren ze onverbiddelijk streng tegen een collega die haar sleutel kwijt was en veertig DM moest betalen.
De volgende morgen komen we in Nairobi aan. Na veel pijn en moeite worden de koffers in de onhandig voorlangs gemonteerde bagagebakken in het busje geplaatst. Als we teruggaan naar Holland blijkt het allemaal nog veel onhandiger en te klein gezien de grote hoeveelheden fruit enzovoort die men naar het vaderland terugsleept.
Eindelijk rijden we weg. Nairobi baadt glanzend in de ochtendzon. In het Hilton wacht ons een verrassing. Tientallen dikke Amerikanen in safaripakken en met bijpassende hoeden met namaak panterbond randen maken zich op om met safari te gaan.
Het hotel is ontwricht lijkt wel. Voor de kassa’s staan lange rijen mensen en de liften kunnen de stroom niet verwerken. Veel mensen moeten de trappen gebruiken. Onder hen ontwaar ik een stewardess die uitgeput van de zeventiende verdieping naar beneden is gekomen met volledige bepakking. Ze vertrekt die morgen naar AMS. Onze kamers krijgen we echter wel ondanks de chaos. Dit keer voor mij een kleine kamer. Ook de koffer arriveert snel en tevens via roomservice het ijskoude biertje. Zesde verdieping.
Ik kijk net mooi uit over de gebouwen op de prachtige hoogvlakte waar Nairobi al zo’n negentig jaar staat. Ik denk aan al die safari gangers. Ze hebben gelijk. Want als het zo doorgaat met het stropen van wild, voorspelde me de ingewijde Ian Ross, is het over tien jaar met dat wild afgelopen. Haast u! Of ga naar Artis. Wel zo dicht bij en je hoeft geen safaripak aan!
Ook denk ik aan een avontuur, dat een collega meemaakte op safari. Ze waren in een gewone auto op weg en ergens ontmoetten ze een groep heel koddige apen. In hun enthousiasme openden ze een raam en gaven de dieren wat snoep en fruit. Een aap sprong echter zeer snel de wagen in en nestelde zich tussen twee personen op de achterbank. Opeens was het niet meer zo leuk. De chauffeur siste de reizigers toe: “Blijf doodstil zitten en verroer je niet. Laat hem alles pakken wat ie wil”. Dat wekte bij mijn zegsvrouw een giechelbui op. Enfin, na enige minuten, waarin de aap wat snoep steelt en wat met een kettinkje speelt vindt hij het niet meer zo gezellig onder de mensen. Hij verdwijnt weer uit het raam, dat snel wordt gesloten. Opgelucht rijdt men door. Raampjes dicht dus!
Vaak wandel ik ’s middags in Nairobi naar het Norfolk Hotel. Een zeventig jaar oud Engels hotel waar onder meer Teddy Roosevelt gelogeerd heeft. Hij ging aan het begin van de eeuw op groot wild jagen. Op het mooie terras drink ik eerst thee, vergezeld van een gebakje van de trolley. Dan wacht ik tot precies klokke vijf de bar met een grote sleutel wordt geopend.
Op mijn wandeltochten wordt ik soms aangesproken door zich gevlucht noemende Oegandese studenten. Ze willen werk en als dat niet kan, geld.
Moeilijk altijd!
Twee dagen later gaan we naar Joburg. Gedurende de grondstop begint het zo hard te hagelen dat er deuken in vleugels en staartvlak komen. De DC - tienen die daar staan houden er alleen wat deukjes aan over. De Boeings van de SAL komen er slechter vanaf. Geen enkele kan vliegen die avond. Na een langdurige en grondige inspectie vliegen we met veel vertraging terug naar NBO. We komen pas zeer laat in het Hilton terug.
’t Is er toch wel wat gehorig vind ik. Vooral de douches maken veel herrie en de stadsbussen van NBO ook. Maar overigens is het een aangenaam oord, al is het er wel eens wat saai als je al op safari geweest bent.


12 maart 2006

 
In Curaçao gelogeerd
Juli 1980

Elf bier had Fons, de barman, voor ons neergezet op de hoefijzervormige bar van het Piscadera Baai Hotel. Je kon ze zien staan als je doodmoe incheckte bij de balie komend uit Lissabon. Het was in 1960. We waren met z’n elven, drie vliegers, twee BWK’s, twee telegrafisten en vier cabinebemanning. We hadden dan wel zo’n achttien uur gevlogen, tenminste als we via Santa Maria gingen. Maar het duurde wel zo’n drieëntwintig uur via Sal - Kaap Verdische eilanden - en Paramaribo.
Als we op Sal landden, was het er altijd donker en waaide het. Een nogal onwerkelijke sfeer.
Aan deze zaken dacht ik laatst toen ik, een beetje weemoedig, op zoek was naar de overblijfselen van het oude Pisca, zoals het in het gebruik genoemd werd. Ik liep achter het terrein van het Hilton en links achter, helemaal aan zee, op de punt van een rots staat nog steeds de oude ontbijtzaal. Wat houten pilaren dragen een puntdak, alles is verder open. Aan twee kanten de zee.
Verblind door het felle licht strompelde ik daar vroeger ’s morgens binnen en streek op de tast aan een of andere tafel neer. Soms tot de ontdekking komend dat dat was bij iemand die je liever gemeden had. Of bij een captain bij wie het toen ‘not done’ was dat je daar als jongste hofmeester bij aanzat. Maar het ontbijt was er een feest. Allerlei soorten brood - zondags krentenbrood -, uitgebreid beleg, zelfs hagelslag en verrukkelijke koffie. Op zee zag je de pelikanen vissen en van suikerpot tot suikerpot vlogen zenuwachtig de gele suikerdiefjes. De oude dinerzaal en de receptie met daarachter de bar zijn er ook nog. Nu heerst er een doodse stilte.
Daarachter weer lagen de nu afgebroken barakken met onze kamers. Toiletten en douches in het midden van de barak. Eens toen ik de deur van het toilet opendeed en het licht aanknipte, sprong verschrikt een rat de toiletpot weer in. Aan weerszijden hiervan onze spaarzaam ingerichte, kleine kamertjes. De airco had de gewoonte vreselijk te bonken zodat je ’s nachts angstig uit je dromen ontwaakte. Achter deze verdwenen barakken staat nog wel steeds de stenen dependance met de wat luxueuzere kamers waar Prins Bernhard eens logeerde.
Pisca had een goede Amerikaans - Europese keuken. Voor snackjes overdag aan het strand kon je terecht bij Dick, een toffe jongen van de gestampte pot, die nogal eens met een kat uit de hoek kwam. Maar zijn pan - broodje - kroket en pan leverworst waren heerlijk. Gerard Vergeer, broer van de opnieuw purser Dick Vergeer, leidde het hotel met strakke vakkundige hand.
Vorig jaar mocht ik eens in het Hilton verblijven. Van buiten is het nogal lelijk, maar het heeft mooie en ruime kamers. Het kan ook bogen op een fraaie tuin en ligt aan zee, wat toch altijd wel plezierig is. Toen het nieuwe Hilton gebouwd werd op de plek van het oude Pisca, in ongeveer 1965, verhuisden we naar het Hazenleger hotel dat volgens een plaquette in de hal nog door prinses Beatrix geopend was. Royalty vloog toen af en aan kennelijk. Hazenleger lag in de wijk Marie Pompoen helemaal aan de andere kant van de stad. Lopen naar Willemstad duurde ongeveer een uur. ’s Avonds kon dat niet want dan werd je door de woest blaffende honden aangevallen.Het Hazenleger toen. Saai en kaal.
Vanaf dat moment was het ook afgelopen met de Hollandse ontbijtcultuur, tot op de dag van heden in het Frommer moeten we het doen met witte toast en slappe koffie. Bruin brood is er niet te krijgen. Al jaren vraag ik erom: “Is er bruin brood?”. “Nee meneer, niet iedereen houdt ervan”. “Oh”.
Laatst nam iemand alleen een stukje meloen en toch berekende men acht NAF. Op zijn vragen waarom, zei men dat de KLM toch betaalde voor vol ontbijt, wat je ook nam. Wat dat niet scheelt op jaarbasis!
Ook logeerde ik eens in het Intercontinental, nu Plaza geheten, aan de ingang van de haven. Op een morgen bleef opeens de handle van het toilet vastzitten. De pot kon al dat water niet verwerken. Ondanks het feit dat ik in de loop van de jaren expert ben geworden in het herstellen van toiletten op hotelkamers lukte het me niet het onheil te verhelpen. Snel belde ik om een loodgieter of zo iemand. De telefoniste begreep mijn verhaal niet en zei: “U wilt scrambled eggs?”. Langzaam stroomde het water mijn kamer in. Eindelijk begreep ze het en even later stormden er twee man binnen om me van de verdrinkingsdood te redden.
En dan zitten we nu in het genoemde Frommer. Wel tien jaar al. In de kamers ontbreekt gelukkig hoogpolig tapijt en er ligt een mooie tegelvloer. De airco hoest soms wel heftig maar enfin. Het personeel echter lijkt wel bezig te zijn voortdurend een geheime guerilla - oorlog met de gasten te voeren. Ik ben ervan overtuigd dat er aan geen frontdesk ter wereld zo vaak nee wordt gezegd als hier. Dat of ‘eventjes wachten’ of alleen maar het hoofd optillen met een blik van ‘wat nou weer’. Mijd ze!
In de coffeeshop beneden is de bediening iets vooruitgegaan sinds ik de laatste maal in Curaçao was. Enige jaren geleden ging ik ’s middags met twee collega’s een hapje in de coffeeshop eten. De één bestelde een tunafish salad en de ander nam een seafood salad. De seafood salad bleek precies hetzelfde te zijn als de tunafish salad, al zat er een halve garnaal op geplakt. Op haar opmerking dat ze dat niet in de haak vond zei men dat dat de seafood salad was die altijd geserveerd werd. “Nou”, zei ze, “dan bespaar ik vijftig cent en neem ook de tuna”. Het gerecht werd afgeruimd en even later prijkte voor haar dezelfde tonijnsalade met de afdruk van de garnaal er nog in. Wij lachen natuurlijk. In de hoek stonden de obers bozig naar ons te kijken. Deze reis keek ik even in de glazen ijskast hoe de salads er nu uitzagen. Hetzelfde.
Dan het strandje. Zelf kom ik vanwege mijn tere huid niet zoveel in de zon, maar er zijn velen die er uren lang liggen. De dames, heb ik me laten vertellen, klagen een beetje over het hanige gedrag van de landskinderen. En aan de strandbar moet je je ziel tijdenlang in lijdzaamheid bezitten, om je bestelling geplaatst te krijgen. En dan nog maar hopen dat ze het niet vergeten in de chaos.
Arthur de beheerder van de strandbar is er tegenwoordig niet meer. Er staat nu een mevrouw die nogal onordelijk de zaken regelt. Ze wordt geassisteerd door een paar jongetjes die liever spelen. En dan ook met de hotdogs, hamburgers, cola’s en ijsblokjes staan te jongleren. Het ziet er ook allemaal viezig en versleten uit. Zeker voor de bezoekende toeristen is men bezig een slechte reputatie op te bouwen. Af en toe een lach van het personeel en misschien wat begrip voor onze wensen. Het zou het allemaal beter te verteren maken.
Curaçao is toch wel erg mooi. Ik heb eens bij ondergaande zon in een auto een tochtje over het eiland gemaakt. We gingen naar oude, verlaten plantages en landhuizen. Ik was diep onder de indruk van de stilte en de pracht van het landschap onder het strijklicht van de zon. Ook maakte ik laatst op ongeveer hetzelfde uur van de dag met Arthur in zijn Catamaran een tochtje. We voeren voor de kust langs en zagen vanuit de zee Willemstad en de omringde heuvels. Het was een adembenemende gebeurtenis. Ik besefte dat ik van Curaçao hield. Al wordt het ons wel eens moeilijk gemaakt. Men moet wel proberen de kreet ‘Bon Bini Na Korsow’, ‘Welkom op Curaçao’, inhoud te geven.


11 maart 2006

 
In de Efteling gelogeerd
September 1980

Ik had korte reizen aangevraagd. Indeling komt. Allemaal reserve en aan het einde van de week Londen en Faro. Het onderste uit de prullenbak!
’s Maandags gaat de telefoon. “Vanavond naar Lima”, zegt de indeler. “De langste reis die er is”, kreun ik. “Nou ja, hierna kort”, zegt hij en ’t is inderdaad daarna nog goed gekomen. “In Lama land, there’s a one man band and he’ll toot his flute for you”, zingt Sinatra.
Lima, Peru. Vaak kom ik er niet. Ik houd er niet zo van ergens lang te slippen en dan uitsluitend op de bemanning aangewezen te zijn. “Een aanslag op mijn privé leven”, noemde eens een collega dat. Gelukkig vinden velen dat wel aangenaam. Vragen dit dan aan zodat ik er nauwelijks kom. Cirkel rond, iedereen tevreden!
Eerst naar LIS. ’s Avonds uit AMS en dan ‘s nachts in Lissabon. De volgende middag gaan we door naar Curaçao. Plezierig nu eens niet ’s nachts erheen te vliegen.
In CUR is het 30 april. ’s Morgens hoor ik rechtstreeks op de radio de troonswisseling. Ik denk aan 1948. Toen op de radio de heilige eed van Juliana klonk loodste mijn vader, die bakker was, een klant die om een half regeringswit kwam de huiskamer binnen. Alwaar deze vrouw verlegen met haarzelf het gewijde ogenblik afwachtte.
Amsterdam is in rellen en feestelijkheden gespleten en op Curaçao is er niets. Niets voor de crew in ieder geval. Normaliter worden we op dit soort dagen op allerlei ambassades uitgenodigd.
’s Avonds laat gaat tegenwoordig vanuit CUR de vlucht baar Lima. ’s Morgens als we er landen is het nogal mistig en warm. We rijden door het dorre landschap met de vale onderkomens naar ons hotel. Lima heeft er de laatste jaren honderdduizend inwoners van het platteland waar het nog erger was bij gekregen. Dan rijdt de bus een hoek om tot voor het receptiegebouwtje van het Pueblo Hyatt Hotel. We zijn voor vier dagen in ons hotel. Wat zeg ik? Het is geen hotel. Het is een scène. Een scène uit een Peruaanse film over een Zwitsers dorp! Of een Zwitserse productie over een Peruaans dorp. In dit dorp is elke kamer een huisje, vaak ook met een kruisje. Ieder ogenblik verwacht je dat Julie Andrews, door een zwerm kinderen omringd, om de hoek komt en iets uit de ‘Sound of Music’ gaat zingen!
Ik geef toe. Het ziet er sprookjesachtig uit. Twee zwembaden, paarden om op te rijden, tennisbanen, een schattig dorpspleintje en restaurants. Maar ’t is toch een illusie. Deze welbesproeide oase heeft geen aanrakingspunten met de dorre omgeving en zou overal kunnen zijn. Gezien het omringende landschap zeker op de maan.
Ik woon in een klein straatje waarvan de overkant geen warm water heeft. Mijn douche werkt ook niet en klagen hierover is zinloos. Ook blijkt het via de crewinfo beloofde gratis water een illusie. Ach het geeft allemaal niets. Melodieus koeren de duiven door de avond. In de verte blaffen de honden. Een orkestje speelt op het dorpspleintje.
De tijd staat stil maar mijn gedachten niet. Ik wil eruit …. Ik wil ook gewone mensen zien en niet alleen maar crew. Hoe aardig vaak ook. Ik wil over echte straten lopen en niet over het plaveisel van een Hollywood decor. Ik voel me er geïsoleerd en verlaten. Ik denk aan hotel Bolivar in de stad, een Spaans koloniale suikertaart, waar we vroeger logeerden.
Op een dag besluit ik naar de stad te gaan. Een expeditie van ongeveer veertig minuten in een zeer rammelende bus. De bus gaat er om de twee uur heen en na half zes helemaal niet meer.
Ik bezoek er onder meer het voornoemde Bolivar Hotel. Dat heeft toch wel klasse. Es de categoría. Zoals men in Zuid - Amerika zegt. En ’t is er nog allemaal. De prachtige lounge met een magnifieke koepel van glas in lood. De mooie eetzaal waar ’s morgens bij het ontbijt de heerlijkste papaya van de wereld werd geserveerd. Obers die met witte handschoenen aan bedienden. Die heerlijke broodjes en koffie!
Ik bezoek er tevens de bar, El Colonial. Maar drink er niets want het is nog wat te vroeg. Ik bewonder er de leren fauteuils, de donkere lambrisering, het glimmend gepoetste koper, de mooie vloer. Waarom moesten we er eigenlijk weg, vraag ik me af. De kamers waren wel wat klein. Soms als je de deur naar de badkamer opende, kwam je menigmaal tot de ontdekking dat de badkamer tweemaal zo groot was als de kamer.
De keukens rook je ook als je een kamer aan de binnenplaats had. Het personeel was er immer aardig. En als je het hotel uitliep stond je zomaar op straat. Gewoon tussen de mensen op het plein. Het plein dat we toen Dam noemden omdat we vonden dat het er zoveel op leek. Het hotel was dan het Paleis natuurlijk . Links had je het equivalent van de Kalverstraat. In die straat bevindt zich een kathedraal die we op onze dagtocht naar Lima ook even bezochten. Veel hout gesneden altaren en grote drukte van gelovigen, die zich verdringen om een in een hoek geplaatst kruis aan te raken. Naast en om dat kruis hangen veel op plaatjes en bordjes vermelde dankbetuigingen. Een vriendelijke, in bruine pij geklede, geestelijke noodt ons achter de kerk verder te kijken. We zien de kleedkamers voor de dienstdoende priesters, met wel twintig grote houten commodes met verweerde spiegels erboven. Ruwe ijzeren hangsloten sluiten de commodes af.
Dan zien we de prachtige binnenplaats met schilderijen aan de muur. Omdat het zo droog is in Lima bevindt zich dit alles gewoon buiten. Veel wonderen zijn er geschilderd. Veel zweefwerk, bloed en vuur.
Na eerst nog een ‘cebiche’ gegeten te hebben en een biertje tegen het stof aanvaardden we de weg terug. Cebiche is rauwe in limoensap en uienringen gemarineerde vis. Schelvis of kabeljauw denk ik. Verrukkelijk! Ik neem me steeds voor het thuis eens te bereiden. Maar ik kom er niet toe. Terug gaan we weer naar ons Bio vakantieoord. Waar we onze bleke neusjes verder gaan bijkleuren.
Na vier toch nog snel voorbijgegane dagen verdwijnen we uit het beeld en bevinden ons dan in Caracas. Deze laatste regels schrijf ik gezeten op mijn bed in het Macuto Shereton Hotel. Er zitten brandvlekken op de vloer. Ook boven het nachtkastje aan de muur zitten vlekken. Langzaam glijdt mijn blik naar boven en ik ontwaar een doodgeslagen bromvlieg, die als een neergestort vliegtuigje tegen het plafond gekleefd zit. De ‘verkommen’ sfeer wordt gecompleteerd door een stilleven op het balkon. Op een stoel staat een half leeggegeten kommetje rice crispies met lepel van de vorige bewoner.
Op de gangen hangt een zeer treurige vieze geur. En bij de kassier beneden wisselt men wel geld maar geen woorden, al lach ik al mijn tanden bloot.
Er zijn Miss Venezuela verkiezingen in het hotel geweest. En ‘Zij’ loopt hier nog nagenietend van de roem rond. Omstuwd door patsers en bodyguards. Is ‘Zij’ mooi? Ja, ik geloof van wel. Maar wat een dikke bibs! Nou ja. ’s Lands wijs, ’s lands eer. Straks gaan we eten. Eenvoudig maar duur. Wat dat betreft lijkt het of we al in Amsterdam zijn.
Nog één nachtje slapen.

This page is powered by Blogger. Isn't yours?