19 januari 2006

 
Op reis in Spanje
Januari 1988

Johan en ik zijn een week in Spanje en reizen met de bus van Toledo naar Madrid en vervolgens met de trein naar Barcelona.
Een dagboeknotitie.

Zondag 8 november 1987.
Om zes uur al wakker, soms vraag ik me af waarom ik een hotel nodig heb als ik toch niet slaap. Om zeven uur zou de receptie ons bellen - calling time - maar om half acht nog niets, men heeft ons dus vergeten. Geeft niet. We proberen alles zo stil mogelijk te doen, maar die zware rotkoffer valt tijdens het pakken met een dreun op de grond. Eindelijk is hij getemd, door er samen op te zitten. We checken uit, nemen een taxi naar het busstation waar we wat willen ontbijten, maar het restaurant is nog op slot als we veertig minuten voor vertrek van de bus aankomen. Ik koop kaartjes en we lopen wat rond. Daar komen de mensen van het restaurant aanlopen. Met grote gezwindheid worden de apparaten ingeschakeld. De espressomachine, die vreselijk gaat sissen, de gokmachine, die meteen zo’n orgeldeuntje speelt - Harry Lime Theme - en ook direct door een man besprongen wordt. We gaan naar binnen. “Zijn dat Nederlandse meisjes?”, vraag ik aan Johan, want ik meen Nederlands opgevangen te hebben. “Wat doen die hier, wat moet dat?’. Jo weet het ook niet. De meisjes van ongeveer achttien jaar, staan naast ons en zien er volgens Johan niet uit. Ze bestellen koffie met melk en een zakje chocoladekoekjes. Een man staat voorzichtig van een glas cognac te proeven. Wij nemen koffie met melk en een fles mineraalwater con gaz. Ik wil betalen want over tien minuten gaat de bus. Maar de ober is net God, alles gaat op Zijn tijd. Eindelijk komt ie. Vijf minuten voor vertrek dragen we de loodzware koffer de lange trap af. Ik bedenk gruwelijke straffen in het hiernamaals voor de architect die ons de trappen hier laat sjouwen. We willen de bus instappen en dan moet Johan opeens plassen. Ik krijg bijna de zenuwen maar weet me te beheersen. Jo gaat en komt. Het blijkt in zijn hoofd gezeten te hebben want de gang naar het toilet is zonder resultaat geweest.
Dan stappen we in en rijden meteen weg. Opeens gaat het misten en ook de ramen van de bus beslaan. We zitten in een glas melk. Rijden we dezelfde route als toen we kwamen? Even een kleine paniek, maar Johan herkent de plek waar op de heenweg in het niets een jongen uitstapte die de leegte inliep.
In Madrid vraag ik op het busstation vanaf welk station de treinen naar Barcelona vertrekken. “Estacion de San Martin”, zeg ik tegen de taxichauffeur even later. Bij aankomst blijkt het ‘Chamartin’ te heten. In een moderne buurt, een modern station, dus lelijk en het regent dat het giet We kopen kaartjes en zetten de koffers in een bewaarplaats die net als op vliegvelden beveiligd is. De koffers moeten eerst door zo’n scanner. Dan gaan we wat eten. Jo neemt een broodje chorizo en ik één met ham. We lopen een paar maal door de grote stationshal. Johan koopt snoepjes in een mooi ouwerwets doosje. Het zijn een soort hopjes, hele lekkere, na de derde stroomt het bloed van je verhemelte je mond in.
Precies op tijd zet de trein zich in beweging. Het is 11.45 uur. Naast ons zit een oudere man met een ingevallen mond. Grijze achterover gekamde haren, grijze kleding, de riem heeft een lusje in de broek gemist. Hij leest een type-script waar een zekere Sinatra in voorkomt. Dé Sinatra? Ook heeft hij een boek bij zich van Graham Greene, ‘Campo de Batalla’, maar lezen doet hij nauwelijks. Als de trein gaat rijden is hij weg. “Waar is hij toch?”, vraag ik aan Jo en als Jo na anderhalf uur rijden wat bier voor ons gaat halen in de restauratiewagen, is het antwoord duidelijk: in de bar. Vlak voor het serveren van de maaltijd komt hij terug naar zijn plaats, want je wordt hier op je plaats bediend, net als in een vliegtuig. Hij is dronken en zuigt heel vreemd zijn lippen naar binnen.Voor deze grijze man zit een dik echtpaar, hij is verslaafd aan de film die op videomonitoren wordt gedraaid. ‘Superman II’ en later voorbij Zaragossa, ‘Slag in de Ardennen’ met een onwaarschijnlijk jonge Henry Fonda. Hij is chagrijnig, terwijl zijn vrouw nog wel een mooie, forse Spaanse blondine is, als u begrijpt wat ik bedoel.
De conducteur komt langs, hij bestudeert de kaartjes zo lang dat ik begin te denken dat we in de verkeerde trein zitten. Stond er niet Cerbere en Port Bou op de trein? Dan zegt ie met een brede glimlach: “Muy bien”. Voor de tweede keer die dag zitten we goed.
Het landschap is heuvelachtig, eerst nog landbouwgebied met veel olijfbomen. Te veel, denk ik, want zoveel olijven eet toch niemand. “Heb je wel eens van olijfolie gehoord, sukkel?”, zegt Johan. Allengs wordt het bergachtig met grillige rotskammen. Af en toe een kasteel of een ruïne van een burcht boven op een berg en alles aan één stuk door overspoeld met regen. Soms zijn er wolken te zien, maar meestal egaal grijze luchten. We passeren verlaten en vervallen stations en treinhangars met ingegooide ramen. Nergens een teken van leven, behalve zwermen vogels en hier en daar een jager. Toch zag Johan een konijntje.
We zitten wat aan ons bier te lurken als de lunch geserveerd gaat worden. Eerst wordt ons door een man in een blauw hemd met zweetlucht gevraagd wat onze keuze is voor wat betreft de gerechten. Om te beginnen is er soep en als voorgerecht kan je kiezen tussen een forel of temestre de verduras en ik weet niet wat dat is, want ons woordenboekje vermijdt alle woorden die iets met eten te maken hebben. Als straf ligt het nu op de vuilnishoop ergens in Barcelona. Het hoofdgerecht is kip of steak, al wordt het wat mooier genoemd We nemen de temestre en de steak.
Dan komt er een ontzettend dikke en zwetende man aan, hij duwt een ‘driewielig’ wagentje voort dat in de plaats van een middenwiel een omgekeerd t-balkje heeft. Dit om te verhinderen dat het wagentje omkiept. Hij bevestigt onze tafels en legt er een wit papieren servet op. Dan biedt hij wijn en bier aan. Glazen en bestek deponeert hij onder vervaarlijk hijgen op ons tafeltje.
We nemen rode wijn bij onze filete. De dikke pakt het brood en werpt het op tafel. Vervolgens komt een keurige grote zwarte snor ons de soep brengen. We eten de soep en weten dat ie ooit warm is geweest, want nu is hij nog lauw. Als de soep op is komt de dikke hijgerd de kopjes ophalen. Zijn hemd is uit de broek gaan hangen. Hij heeft nu het schuim in zijn mondhoeken staan en het zweet op zijn voorhoofd. Ik hoop niet dat hij de temestre komt serveren en nauwelijks heb ik het gedacht of de dikke komt met de schaal met groenten aangelopen. Het blijkt ratatouille te zijn, een ratjetoe. Vreselijk hard hijgt ie als hij zich over me heen buigt om Jo te serveren. Het eten blijkt smakelijk maar appetijtelijk is het allemaal niet. Waar is de snor, denk ik. Laat alsjeblieft de snor de steaks serveren. Weer jammer, de snor loopt met de kip en de dikke met de biefstukken. Ik krimp ineen en wil niet kijken dus babbel ik wat met Jo. “Filete?” vraagt de dikke buiten adem. Het zijn grote grijze lappen vlees, vakkundig bedorven, er zit wat rijst en aardappels bij en dat terwijl ik eigenlijk vegetariër ben.
“Si”, piep ik en wil alleen maar op mijn bord kijken waar net een druppel zweet opvalt. Het is een druppel van zijn neus want aan zijn mopsneusje hangt al weer een grote droppel zweet, dat net als de rivier, die zich naast de trein voortspoedt, over zijn voorhoofd naar beneden gutst. Gadverdegadverdegadver. Ik denk aan de vraag in de enquête formulieren aan boord over het uiterlijk van de cabinebemanning. Johan is niet zo oplettend als ik, het is uiteindelijk toch mijn beroep. Hij zegt dat ie echt geniet.
De steak is nogal flauw dus die drup zilt water komt eigenlijk wel van pas. Peper en zout staan ook helemaal niet op tafel. De mensen die voor ons zitten vragen nog wat brood als de dikke van achteren terugkomt waar hij net wat brood gebracht heeft. Alleen toen hij op zijn weg naar achteren door onze coupé liep liet hij een paar broodjes op de grond vallen door een plotselinge beweging van de trein. “Is dit het gevallen brood?” informeert de man voor ons bij de bolle die totaal doorweekt is en bij wie het hemd helemaal uit de broek hangt. De dikke bezweert de man van niet, in verontwaardigde bewoordingen. “Hoe kunt u dat denken!” Dan worden kaas en fruit bij wijze van spreken de coupé binnengeworpen en verschijnen het blauwe hemd en de zwarte snor om af te rekenen, want we zijn bijna in Zaragossa en alle mensen die daar uitstappen moeten betalen. “Wij gaan naar Barcelona”, zeg ik tegen de snor. Geeft niks, toch betalen. Honderdtien gulden omgerekend ongeveer. Voor griezelen moet je soms betalen.
Na enige uren, die op ’t laatst lang duren, stappen we in Barcelona op het Sants station uit. Het is hier vochtig warm. We hebben van een vriendin gehoord dat hotel España wel wat voor ons was, niet te duur en een mooie stijl. We stappen het kantoor van de hotelinformatie binnen. Ik vertel van hotel España aan de jongen die tv zit te kijken. Hij pakt een boek waar de hotels instaan en mompelt:”Hotel España, hotel España, nee het staat er niet in”. “Maar misschien kunt u toch even bellen?” vraag ik vriendelijk. Dat doet ie niet omdat het niet in het boek staat. “Thank you for nothing”, zeg ik met een glimlach. Buiten zegt Johan tegen me dat ik aardig moet blijven.
We nemen een taxi en rijden door drukke natte straten naar de Sint Paulusstraat waar het hotel is. Wat staan er veel eenzame vrouwen op de hoek. Ik zeg tegen de taxichauffeur: “Wilt u even wachten, ik ga vragen of ze kamers hebben”. De vriendelijke heer van de receptie, die er uitziet als een Engelsman in een Spaans toneelstuk, vertelt me dat ze inderdaad een kamer voor ons hebben. Pak van mijn hart. Terug bij de taxi zeg ik tegen de chauffeur: “OK ze hebben kamers”, met andere woorden: afrekenen. De man is het er niet mee eens. “Waarom hotel España?”, vraagt ie. “Een goede vriendin vertelde het ons”, zeg ik. “Hoeveel is de rit?” “Waarom heeft u niet gereserveerd”, wil hij weten. Hij had zelf natuurlijk ook een adres. “Wat is er met hotel España aan de de hand?” ga ik in het tegenoffensief. “Nee, nee, niets”, en dan mag ik eindelijk betalen. Zeshonderd zeventig pesetas. Hij rijdt hoofdschuddend weg
Het hotel blijkt mooie, propere vervallen glorie. Het bed kraakt niet en er komt goed heet water uit de kraan. Geen verkeerslawaai, zeker niet aan de prachtige overdekte binnenplaats. Wel herrie vanwege de marmeren gangen. Propjes in de oren kan geen kwaad. Even later zitten we om de hoek in restaurant Moderno. Maître Guerra bedient ons zwierig. We drinken een wijn die de muzikale naam Bach heeft.
De eenzame dames wonen op de hoek wat verderop. Soms praten ze broeierig met een man. Dan lopen ze samen een eindje op.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?