13 februari 2006

 
In Manila gelogeerd
September 1983


Freule X. had een veiling gehouden van haar huisraad, vertelde me op een avond mijn oude vriend W. Kooltjes, die er geweest was. Ze was zelf vendeuse geweest. “Waarom veilde ze haar spullen?”, wilde ik weten. Want ik was de jonkvrouwe reeds lang uit het oog verloren, al zag ik haar frêle gestalte nog wel eens in een voorbijrijdende tram zitten. Het bleek dat ze een warme liefde in een heet land ging volgen.
“Zo zie je maar, op elk potje past wel een deksel”, zei ik opgewekt. W. Kooltjes keek me verstoord aan, omdat ik zijn verhaal onderbrak.
“Op een gegeven ogenblik wordt er een hout gesneden sculptuurtje geveild”, ging Kooltjes geagiteerd voort. Het stelde een mannetje voor in een ton en als je dat tonnetje optilde, zag je een obsceen tafereeltje. “Vond je dat dan erg?”, vroeg ik. “Nee, natuurlijk niet, maar ik had het haar ooit eens cadeau gedaan”. “Bedoel je dat beeldje, dat jarenlang ter vermaak bij jou in de drankkast heeft gestaan, met al die oude bierviltjes uit Portugal eromheen gedrapeerd?”. “Precies, dat was het”, zei hij. “Nou, sukkel, dat heb je ooit van mij gekregen. Ik heb het toentertijd eens voor je gekocht in Manila, op de Philipijnen!”. “Je meent het”, besloot Kooltjes koeltjes.
Manila Hotel - Hotel Manila.
In het herinnerings - bioscoopje van mijn geest doofden de lichten en schoven de gordijnen langzaam uiteen. Op het zilveren scherm verscheen een groot, wit gebouw. Het kon hier en daar wel een likje verf hebben, maar het had toch een onmiskenbare grandeur. Een lage brede trap in het midden gedeelte leidde naar een ruime, open lobby met pilaren. Links en rechts in de lobby voerden weidse trappen naar boven. De wanden waren betimmerd met donkere kostbare houtsoorten en de eveneens houten vloeren werden onophoudelijk met boenapparaten glimmend gepoetst. Grote boeketten bloemen stonden bij de verschillende zitjes. De stijl was geleend uit de zuidelijke Verenigde Staten. Achter de lobby bevonden zich winkeltjes, waar je dus van dat scabreuze houtsnijwerk kon kopen en tevens de onvermijdelijke snijplanken en slabakken. Er was ook een winkeltje waar je je portret kon laten schilderen op fluweel. De toenmalige president van de Verenigde Staten, Kennedy, was als voorbeeld op zoetelijke wijze afgebeeld.
Door de winkelgangen dwalend kwam ik eens terecht in een gigantische zaal, waar iets officieels aan de hand was. De vrouwen hadden die eigenaardige, gazen jurken aan met hoge kappen op de schouders en de mannen droegen ook de nationale dracht, de barong tagalog. Een dun hemd met lange mouwen, versierd met borduurwerk, dat over de broek wordt gedragen.
Ik probeerde weg te komen door een zijdeur en bevond me toen in het zwembad, dat omringd door weelderig groen aan zee gelegen was. De zon stond op het punt in Manila Bay onder te gaan. Een oude Amerikaan met een hele dikke buik en spillebenen wees me er op en zei me, dat men hier in Manila de mooiste zonsondergangen ter wereld had. Zeker, zeker, een mooie zonsondergang, dat moet gezegd. Maar Amerikanen gebruiken vaak de overtreffende trap van mooi en dan ‘of the world’ erachter en ‘of their - entire – life’. Toch geloof ik dat hij gelijk had, toen en daar.
Zijn vrouw ploegde zich ondertussen door het water, we waren de enige drie gasten. Haar hoofd droeg een Esther Williams badmuts met de bedoeling dat haar gezicht het middelpunt van een bloem zou zijn. “How is the water, honey?”, vroeg de man. “Like hot consommé”, antwoordde de bloem met een zware stem, die verried, dat ze wel in water zwom, maar het niet dronk. Ik liet de twee alleen.
In de gang, op weg naar mijn kamer, hoorde ik een ijselijke gil. Onze stewardess - we hadden er maar één toen - stond in de deuropening een kamerjongen te roepen. “Wat is er aan de hand?”, vroeg ik. “In de kamer zit een eng beest”, was het antwoord. Inderdaad op de vloer van de badkamer bevond zich een tor ter grootte van een Philishave met drie koppen. Het dier bewoog zich niet toen de kamerjongen binnenkwam en het met de achterkant van een stoffer vermorzelde. Het witte binnenste van het insect barstte naar buiten. O, horror. Zwijgend pakte de man het op en verdween even snel als hij gekomen was. Dat we hem daarvoor hadden durven storen! We besloten voor de schrik een biertje aan de bar te gaan drinken.
Op de begane grond had je de Jungle Bar, het donkerste horeca bedrijf dat ik ooit gezien heb - of my entire life -. Zo donker dat je door de ober met een zaklantaarn naar je tafeltje geleid moest worden. Pas na enige minuten kon je wat om je heen zien, de kassier had een klein afgeschermd lampje boven zijn papieren. Het geluid van stromend water bleek te komen van een minuscuul watervalletje dat men achter de bar geconstrueerd had. In een hoek produceerde een bandje zwoele gitaarmuziek met zang. Wat heb je nou aan zo’n donkere bar waar je anderen niet kon zien, vroegen wij ons af. Bij latere bezoeken aan Manila bleek de bar plotseling verdwenen.
Muziek kon je genoeg horen in deze stad, want bijna elk café of bar had een bandje in huis, dat leuke klanken voortbracht uit het Amerikaanse repertoire. Maar een kennis van me, die al jaren in Manila woonde en voor een platenfirma werkte, zei me dat als je het opnam en er dan naar luisterde, dat het dan van alle kanten kraakte. Hijzelf luisterde liever naar de Frühling sonate.
Nu verscheen op het witte doek het altijd weer adembenemende gezicht van een landende Boeing - 747 in de blauwe huiskleur van de KLM op Manila International Airport. Het was enige jaren later, ongeveer 1972 en in die machtige machine werkten onder meer Joep de Hoog en ik. Het was een vertraagde vlucht naar Tokyo en om de vertraging uit het schema te halen was besloten niet verder dan MNL te vliegen, daar de machine een paar uur te laten wachten en dan weer op schematijd terug te vliegen naar Bangkok. We slipten al jaren niet meer in Manila en de douane leek warempel wel blij dat we er waren, wij waren ook blij dat we er waren, dus we waren allen blij dat we er waren !
Buiten het luchthavengebouw stond net als vroeger een grote menigte menselijk schoons. Eerst reden we met taxi’s door een sloppenwijk maar weldra bevonden we ons op de grootse Dewey Boulevard met links van ons de zee en rechts de grote gokpaleizen. Manila is volkomen veramerikaniseerd, dus het leek net een Amerikaanse stad maar dan met overal zware, tropische geur van vuurtjes, eten en verrotting.
Na een twintig minuten waren we in het Seaview Hotel, een hotel dat overal had kunnen staan. Het Manila Hotel was totaal verwaarloosd, hoorden we.
Joep de Hoog en ik besloten na aankomst nog even wat te eten in de coffeeshop. Er zaten slechts enkele andere gasten, waaronder een groepje, aan de spraak te horen, Engelse dametjes, waarschijnlijk op een toer door het verre Oosten. Somerset Maugham and all that, you know.
We plaatsten onze bestellingen en terwijl we wachtten, hoorden we buiten een geluid, dat op dat van harde zweepslagen leek. We zagen dat het verkeer tot stilstand kwam. Auto’s werden midden op de weg verlaten en de inzittenden spoedden zich naar de goot om daar in te gaan liggen. We verbaasden ons over dit schouwspel. Ook het personeel van het restaurant zocht dekking achter het buffet. Weer hoorden we harde knallen en toen zagen we dat de dunne gordijnen haaks op de ramen stonden. Alsof er …. een paar kogels door de ruiten vlogen …. “Verdomme”, riep Joep, “ze zijn aan ‘t schieten buiten”. Goede reden dus om samen onder het piepkleine tafeltje te duiken. Het tafeltje balanceerde op onze hoofden, de glazen water die erop stonden vielen om, ons knusse verblijf eronder veronaangenamend. Opnieuw vlogen er kogels door de ruiten en weer woeien de gordijnen op. Toen werd het ongelooflijk stil. Het enige wat je kon horen was het geluid van druppelend water van ons tafeltje. Langzaam kwam het personeel met een brede grijns om de lippen tevoorschijn. Het gevaar leek geweken. We zetten onze omgevallen stoelen overeind en gingen weer zitten. Het verkeer kwam opnieuw op gang en even later kwam waarachtig onze bestelling. Joep en ik zaten maar zo’n beetje schaapachtig naar elkaar te lachen. In de hoek begonnen de Engelse dames, die tijdens het voorval waren blijven zitten op hun gevaarlijke plaats aan het raam, weer gewoon met elkaar te kwebbelen. Met loeiende sirenes arriveerde de politie, ze gingen breedvoerig de bandieten staan nakijken.
Bij het weggaan uit de coffeeshop kon ik het niet nalaten even met de Engelse dames te gaan praten. “Was u niet bang, gedurende de schietpartij?”, vroeg ik. “Terwijl u de kogels om de oren vlogen, zat u hier maar rustig uw koffie te drinken!”. “It was tea”, was hun enige onvervalsbaar Britse antwoord.
Enige tijd later trok president Marcos alle macht aan zich en kwam, zo heb ik me laten vertellen, aan dit soort wilde schietpartijen een einde. Want onder de staat van beleg moesten alle mensen hun wapens inleveren. Het geweld werd nu uitsluitend een staatsmonopolie.
In het herinnerings - bioscoopje gloeiden de lichten weer aan. Ik keek om me heen. Kooltjes was in slaap gevallen. Ik stootte hem aan. “Ik ga weg hoor”. “Ik hef de zitting op”, zei hij overbodig. In de donkere gang struikelde ik over iets. Kooltjes deed het licht aan. Het was het vieze, houten beeldje met het tonnetje. Ik keek mijn vriend vragend aan. “Ik heb het teruggekocht”, zei Kooltjes toonloos. Buiten hoorde ik de laatste tram al in de verte. Ik moest rennen om hem nog te halen. Halte Prof. Peultjesstraat.

This page is powered by Blogger. Isn't yours?