01 februari 2006

 
Honger in Chicago
Een verhaal over eten en drinken
Oktober 1985

Als je een land binnenkomt is het zelden zo dat de autoriteiten je met uitgestrekte hand en onbevangen tegemoet treden. Soms hangt er ergens een bord met ‘Welcome’ of ‘Bienvenue’ zodat ze het zelf niet hoeven te zeggen. En wanneer men dan de douane passeert is het bij die instanties achterdocht maar ook onverschilligheid troef.
Bij de immigratie in Chicago voerden twee ambtenaren een druk gesprek zonder me aan te zien terwijl ik mijn papieren overhandigde. Het gesprek ging over een zekere Mary Ann die nogal misselijk en ziek was geweest maar evenzogoed dapper achter haar loket was blijven zitten en uiteindelijk door haar chef naar huis was gestuurd. Vol medelijden en aandacht luisterde ik toe totdat de ambtenaar me opeens een stekende blik toewierp, zich ervan vergewiste dat ik op mijn paspoort leek en daarna mijn douanepapier afstempelde. Terwijl ik wegliep haalde ik mijn schouders op. Ik was geregistreerd, het klopte dat ik er was in de Verenigde Staten, maar als mens kon ik bij wijze van spreken net zo goed in de lucht oplossen.
Het grote raadsel van reizen, van huis zijn en je niet op je plaats te voelen op de plek waar je bent had weer een aanvang genomen. “Hoe is dat hotel eigenlijk in Chicago?”, werd er in de bus gevraagd. “Ja, wel goed”, vond ik, “een beetje ouderwets, maar daar houd ik wel van, al heb je vaak een kamer met uitzicht op een blinde muur”. Niet dat ik de hele dag naar buiten zit te kijken, maar als je alleen maar naar binnen kúnt kijken is zo’n kamer toch eigenlijk een cel. Goed, dit keer bofte ik want mijn kamer - 804 - had een uitzicht, als ik in de hoek van de kamer ging zitten, keek ik waratje uit op een park en even verderop het Michigan meer. Vlak tegenover me, aan de overkant van de straat, was er uitzicht op een kantoorgebouw waar ik geen leven in kon ontdekken, hoewel er wel lichten brandden.
Er was een deur tussen mijn kamer en de kamer ernaast en alles wat daar gezegd werd kon ik letterlijk volgen. ’s Morgens om tien voor zeven werd door mijn buurman een zekere Cindy opgebeld: “Hello, good morning. Did you sleep well?”. Toen sloeg de koelkast met dure drankjes, die me de hele nacht al geërgerd had, weer eens aan. Het geluid was zo luid dat ik het gesprek verder niet meer volgen kon. Ik had natuurlijk naar de tussendeur kunnen lopen maar zo nieuwsgierig was ik niet.
Bij het ontbijt die morgen werd ik gekweld door ‘onweer in de buik’. Het zweet brak me uit: in mijn ingewanden speelden zich de vreselijkste tonelen af. De bedienende vrouw bood me vriendelijk ‘more coffee’ aan. Ze kon dus niets aan me zien. Ik vroeg echter met iets dringends in mijn stem en blik om de rekening. Maar ja, dat duurde even, eerst kregen mijn buren nog hun ontbijt en werd er wat gebabbeld en uiteindelijk kwam mijn rekening. Ik had maar één toastje en een paar hapjes van de omelet kunnen eten.
Op mijn kamer zat ik na de krampen totaal overstuur van het geweld uit te puffen. Ik las de krant: “Clues to toxic syndrome found over tampons” en “Nicaragua shoots down two helicopters” en “Spy case is called threat to find Soviet submarines”. Langzaam kwamen mijn darmen tot rust. Ik besloot een wandeling te gaan maken. In de lobby van het hotel kwam ik een collega tegen. Een beetje verlegen groette ik haar. “Wat ga je doen?” vroeg ik want ik wilde wel ergens gezellig naar toe babbelen. Alsof ze me niet herkende keek ze me aan. “Oh, ja”, zag ik haar denken. En natuurlijk ben ik net zo, want ik stel me vaak drie keer aan dezelfde collega voor wegens niet herkennen. Eenmaal als hij of zij in uniform is gekleed, eenmaal in burger en eenmaal in zwemkleding. “Ik ga even een plattegrond halen”, zei ze op afwerende toon. “Tot straks!”.
Ik liep naar buiten. Het was kouder dan ik dacht, maar het was schitterend weer. Ik liep langs allerlei winkels die de Amerikaanse droom in de aanbieding hadden en ik bewonderde de heel eigen stijl die Chicago heeft. Wat provincialer dan New York zou ik denken, als je dat tenminste kan zeggen van een bijna even grote stad. In ieder geval Amerikaanser want New York is toch meer op Europa ingesteld, al is dat misschien maar een idee in mijn hoofd.
Ik liep door straten waar op de ene kant van het blok allerlei louche en liederlijke tenten stonden en slechts honderd meter verderop, aan de andere kant van het blok, bloeiende bomen, idyllische kerkjes, met klimop begroeide villa’s en appartementsgebouwen. Het woord flat zou een belediging zijn voor deze statige uit het begin van deze eeuw stammende mansions met woningen erin.
Ik zag een kerk die zich de zeventiende kerk van Christus en één die zich de derde Schotse kerk noemde.
Het was me vreemd te moede na die aanval van krampen die morgen. Soms duizelde het me maar soms had ik ook vreselijke honger. Het beste leek me om maar ergens wat te gaan eten. Ik had geen zin in een hamburger of pizza aan de ordinaire kant van het blok. Ik wilde me gewoon laten verwennen in een beter restaurant aan de andere kant van het blok.
Maar ja, ergens alleen gaan eten is altijd een beetje moeilijk. Meestal word je in een achteraf hoekje weggestopt. Ik vond een zaak met smetteloos witte tafels en naar bleek, vriendelijke bediening. De ober stelde zich voor als Bob, bracht me buigend mijn gin tonic, waarvan ik dacht dat ie me zou opknappen, en vroeg me of hij de specialiteiten van de dag mocht opnoemen. Hij reciteerde: “De zwaardvis. De geroosterde zalm en Teryaki kip”. Een kip die ik nog nooit had gezien. Ik koos de zalm. Naast me kwamen twee dames te zitten die onderling in het Spaans spraken maar met de ober Engels. Ze vroegen of het raam waaraan ze zaten dicht mocht, dit in verband met het feit dat men elders besloot drilboren te hanteren. Dat moest eerst aan de directie worden gevraagd. Het was goed. Zijn het nu wel of niet transseksuelen, zat ik steeds maar te denken. Want ik vond hun handen zo mannelijk grof en ik vermoedde een onderdrukte baardgroei. Maar hun stemmen klonken als Spaanse klokjes, dus waar dacht ik aan?
Aan een andere tafel zat een dikke oudere man en een te jonge dame, die haar benen te wulps over elkaar had geslagen, zag ik. De man begon over zijn zoon. “Je hebt een zoon?” riep de vrouw enthousiast, “How tall is he?”. “He works in Hollywood for the movies”, zei de man, al evenmin ter zake.
Ik kreeg mijn zalm met Béarnaise saus. Het zag er uit als een fraai schilderijtje maar de totale hoeveelheid was niet groter dan een haring met uitjes en zuur. De groente was een roosje broccoli. Al deed ik er erg langzaam over, toch was alles zo op. “Is alles naar wens?”, vroeg ober Bob met belangstelling, want hij deed erg zijn best. “Perfect”, zei ik, “maar kunt u mij nog een gin tonic brengen?” Daarna wilde ik opeens weg. Ik ging de straat weer op, maar door die domme gin tonics moest ik vreselijk nodig plassen. In Amerika zijn er geen openbare toiletten want men is bang voor de mannenliefde die soms op deze plaatsen ontstaat en daarom heeft men jaren geleden besloten deze nuttige instituten te sluiten. Zodat bonafide plassers ook onder deze benepen maatregel moeten lijden.
Na steeds hoger stijgende nood ontdekte ik ergens een Chinees restaurant en omdat dat stukje zalm lang niet genoeg was geweest, dacht ik: “Als ik nu bij de Chinees nog eens een kleinigheidje at kon ik daar ook wel een plas doen”. Of andersom natuurlijk. Ik kwam terecht in een hoge holle ruimte met rode pilaren en verlicht met tl buizen. Vanuit de verte wenkte de ober om aan een tafel in zijn wijk te komen zitten. Eerst maar even naar achteren. Het restaurant was bijna leeg, achterin zat het personeel te eten van dingen die er wel lekker uitzagen. Twee politieagenten met allerlei handboeien, revolvers, riemen en hun Mountie petten voor hen op tafel zaten ook smakelijk te eten. Eigenlijk was ik gek dacht ik, om binnen een uur weer te gaan eten, maar van die nouvelle cuisine krijg je vreselijk honger. ”Chop suey”, zei ik tegen de ober, die zich hier niet voorstelde, “dat zijn toch allemaal gebakken groenten?”. “Ja”, antwoordde hij, “dat serveren we met varkensvlees”. “O.K.”, zei ik, dat wilde ik en op de kaart zag ik dat de martini bij de prijs van het hoofdgerecht inbegrepen als een soort soep vooraf. De martini kwam in dat bekende glas maar smaakte naar water en vermouth.
Naast me zaten drie bijzonder lelijke vrouwen: één erg dik, in een gemeen roze jurk, waarvan ik een flauwe geur van zuurstokken meende te bespeuren, één broodmager en bleek alsof ze even uit het wassenbeelden kabinet weg mocht en één van Chinese afkomst. Men had beleefd onenigheid. Mijn bestelling kwam net toen ik me er op toelegde de conversatie af te luisteren om die aan mijn lezers mede te delen. De prak zag eruit alsof hij door een dronken student die niet kon koken was klaargemaakt.
Lusteloos nam ik een hapje. Aan een tafel verderop ontstond ruzie met een ober over het gebodene. Ik kon het me voorstellen. Ook hier ging ik maar weg. Bij de kassa hingen portretten van allerlei plaatselijke beroemdheden die hier eens geweest waren: Alice Schwartz, David Harvey en Rosa Pasos. “Thank you very much!” hadden ze op de glanzende foto’s geschreven. Dat riep de baas van het etablissement ook tegen me toen ik er weg liep. Zelf zat ie te eten met stokjes van iets dat er heel erg mooi uitzag.
Op weg naar het hotel passeerde ik een groep Sikhs met felle oranje tulbanden die protesteerden tegen toestanden in de Punjab. Niemand had belangstelling voor ze, behalve de politie die met blikken vol haat het opgewonden gedoe gadesloeg.
Moe en hongerig zat ik op mijn hotelkamer, de lucht betrok en ik staarde over het meer. Ook saai, eigenlijk.
Zou ik de roomservice bellen? Een driedekker clubsandwich met tedere borst van kalkoen, spek, sla en tomaat op witte of bruine boterhammen leek me wel wat. Of misschien een Burger de Luxe met bovenop keuze uit kaas, champignons, pizza, spek, guacamole of Chili en opgediend met patat, sla, tomaat en augurk? Of toch maar een kip en avocado salade met stukjes kip en amandelen, met een mayonaisesaus geserveerd op een bedje van sla en avocado? Na lang peinzen belde ik de roomservice en bestelde de clubsandwich. Een uur later was er nog niets. It was on its way. Daar verscheen de ober, dronken, mijn sandwich en de frietjes waren ijskoud.
Het is nu de volgende morgen. Ik kijk nog even onder de deksel van de schaal waarop de sandwich ligt. Hij ligt er mooi bij, een mooie dooie sandwich. Ik ga maar eens ontbijten, ik rammel.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?