11 maart 2006

 
In de Efteling gelogeerd
September 1980

Ik had korte reizen aangevraagd. Indeling komt. Allemaal reserve en aan het einde van de week Londen en Faro. Het onderste uit de prullenbak!
’s Maandags gaat de telefoon. “Vanavond naar Lima”, zegt de indeler. “De langste reis die er is”, kreun ik. “Nou ja, hierna kort”, zegt hij en ’t is inderdaad daarna nog goed gekomen. “In Lama land, there’s a one man band and he’ll toot his flute for you”, zingt Sinatra.
Lima, Peru. Vaak kom ik er niet. Ik houd er niet zo van ergens lang te slippen en dan uitsluitend op de bemanning aangewezen te zijn. “Een aanslag op mijn privé leven”, noemde eens een collega dat. Gelukkig vinden velen dat wel aangenaam. Vragen dit dan aan zodat ik er nauwelijks kom. Cirkel rond, iedereen tevreden!
Eerst naar LIS. ’s Avonds uit AMS en dan ‘s nachts in Lissabon. De volgende middag gaan we door naar Curaçao. Plezierig nu eens niet ’s nachts erheen te vliegen.
In CUR is het 30 april. ’s Morgens hoor ik rechtstreeks op de radio de troonswisseling. Ik denk aan 1948. Toen op de radio de heilige eed van Juliana klonk loodste mijn vader, die bakker was, een klant die om een half regeringswit kwam de huiskamer binnen. Alwaar deze vrouw verlegen met haarzelf het gewijde ogenblik afwachtte.
Amsterdam is in rellen en feestelijkheden gespleten en op Curaçao is er niets. Niets voor de crew in ieder geval. Normaliter worden we op dit soort dagen op allerlei ambassades uitgenodigd.
’s Avonds laat gaat tegenwoordig vanuit CUR de vlucht baar Lima. ’s Morgens als we er landen is het nogal mistig en warm. We rijden door het dorre landschap met de vale onderkomens naar ons hotel. Lima heeft er de laatste jaren honderdduizend inwoners van het platteland waar het nog erger was bij gekregen. Dan rijdt de bus een hoek om tot voor het receptiegebouwtje van het Pueblo Hyatt Hotel. We zijn voor vier dagen in ons hotel. Wat zeg ik? Het is geen hotel. Het is een scène. Een scène uit een Peruaanse film over een Zwitsers dorp! Of een Zwitserse productie over een Peruaans dorp. In dit dorp is elke kamer een huisje, vaak ook met een kruisje. Ieder ogenblik verwacht je dat Julie Andrews, door een zwerm kinderen omringd, om de hoek komt en iets uit de ‘Sound of Music’ gaat zingen!
Ik geef toe. Het ziet er sprookjesachtig uit. Twee zwembaden, paarden om op te rijden, tennisbanen, een schattig dorpspleintje en restaurants. Maar ’t is toch een illusie. Deze welbesproeide oase heeft geen aanrakingspunten met de dorre omgeving en zou overal kunnen zijn. Gezien het omringende landschap zeker op de maan.
Ik woon in een klein straatje waarvan de overkant geen warm water heeft. Mijn douche werkt ook niet en klagen hierover is zinloos. Ook blijkt het via de crewinfo beloofde gratis water een illusie. Ach het geeft allemaal niets. Melodieus koeren de duiven door de avond. In de verte blaffen de honden. Een orkestje speelt op het dorpspleintje.
De tijd staat stil maar mijn gedachten niet. Ik wil eruit …. Ik wil ook gewone mensen zien en niet alleen maar crew. Hoe aardig vaak ook. Ik wil over echte straten lopen en niet over het plaveisel van een Hollywood decor. Ik voel me er geïsoleerd en verlaten. Ik denk aan hotel Bolivar in de stad, een Spaans koloniale suikertaart, waar we vroeger logeerden.
Op een dag besluit ik naar de stad te gaan. Een expeditie van ongeveer veertig minuten in een zeer rammelende bus. De bus gaat er om de twee uur heen en na half zes helemaal niet meer.
Ik bezoek er onder meer het voornoemde Bolivar Hotel. Dat heeft toch wel klasse. Es de categoría. Zoals men in Zuid - Amerika zegt. En ’t is er nog allemaal. De prachtige lounge met een magnifieke koepel van glas in lood. De mooie eetzaal waar ’s morgens bij het ontbijt de heerlijkste papaya van de wereld werd geserveerd. Obers die met witte handschoenen aan bedienden. Die heerlijke broodjes en koffie!
Ik bezoek er tevens de bar, El Colonial. Maar drink er niets want het is nog wat te vroeg. Ik bewonder er de leren fauteuils, de donkere lambrisering, het glimmend gepoetste koper, de mooie vloer. Waarom moesten we er eigenlijk weg, vraag ik me af. De kamers waren wel wat klein. Soms als je de deur naar de badkamer opende, kwam je menigmaal tot de ontdekking dat de badkamer tweemaal zo groot was als de kamer.
De keukens rook je ook als je een kamer aan de binnenplaats had. Het personeel was er immer aardig. En als je het hotel uitliep stond je zomaar op straat. Gewoon tussen de mensen op het plein. Het plein dat we toen Dam noemden omdat we vonden dat het er zoveel op leek. Het hotel was dan het Paleis natuurlijk . Links had je het equivalent van de Kalverstraat. In die straat bevindt zich een kathedraal die we op onze dagtocht naar Lima ook even bezochten. Veel hout gesneden altaren en grote drukte van gelovigen, die zich verdringen om een in een hoek geplaatst kruis aan te raken. Naast en om dat kruis hangen veel op plaatjes en bordjes vermelde dankbetuigingen. Een vriendelijke, in bruine pij geklede, geestelijke noodt ons achter de kerk verder te kijken. We zien de kleedkamers voor de dienstdoende priesters, met wel twintig grote houten commodes met verweerde spiegels erboven. Ruwe ijzeren hangsloten sluiten de commodes af.
Dan zien we de prachtige binnenplaats met schilderijen aan de muur. Omdat het zo droog is in Lima bevindt zich dit alles gewoon buiten. Veel wonderen zijn er geschilderd. Veel zweefwerk, bloed en vuur.
Na eerst nog een ‘cebiche’ gegeten te hebben en een biertje tegen het stof aanvaardden we de weg terug. Cebiche is rauwe in limoensap en uienringen gemarineerde vis. Schelvis of kabeljauw denk ik. Verrukkelijk! Ik neem me steeds voor het thuis eens te bereiden. Maar ik kom er niet toe. Terug gaan we weer naar ons Bio vakantieoord. Waar we onze bleke neusjes verder gaan bijkleuren.
Na vier toch nog snel voorbijgegane dagen verdwijnen we uit het beeld en bevinden ons dan in Caracas. Deze laatste regels schrijf ik gezeten op mijn bed in het Macuto Shereton Hotel. Er zitten brandvlekken op de vloer. Ook boven het nachtkastje aan de muur zitten vlekken. Langzaam glijdt mijn blik naar boven en ik ontwaar een doodgeslagen bromvlieg, die als een neergestort vliegtuigje tegen het plafond gekleefd zit. De ‘verkommen’ sfeer wordt gecompleteerd door een stilleven op het balkon. Op een stoel staat een half leeggegeten kommetje rice crispies met lepel van de vorige bewoner.
Op de gangen hangt een zeer treurige vieze geur. En bij de kassier beneden wisselt men wel geld maar geen woorden, al lach ik al mijn tanden bloot.
Er zijn Miss Venezuela verkiezingen in het hotel geweest. En ‘Zij’ loopt hier nog nagenietend van de roem rond. Omstuwd door patsers en bodyguards. Is ‘Zij’ mooi? Ja, ik geloof van wel. Maar wat een dikke bibs! Nou ja. ’s Lands wijs, ’s lands eer. Straks gaan we eten. Eenvoudig maar duur. Wat dat betreft lijkt het of we al in Amsterdam zijn.
Nog één nachtje slapen.

This page is powered by Blogger. Isn't yours?