14 februari 2006
Augustus 1983
Zo denkend liep ik met het eerste IPB ticket voor mijn vriend - het eerste officiële ticket volgens de nieuwe regeling uitgereikt - door de gangen van het KLM hoofdkantoor te Amstelveen.
Nou ja, dacht ik, toch zal ik het maar even vragen. “Mevrouw”, vroeg ik, weer terug bij de balie, “hier staat mrs Bosma, maar het is een meneer. Mij kan het niet zoveel schelen hoor, maar misschien doet men bij het inchecken moeilijk”. “Ja”, antwoordde de dame, “dat stond niet in het concessieformulier”. Nee, natuurlijk niet, dacht ik, wanneer het om een man gaat dan zet je toch geen mevrouw voor zijn naam? Maar goed. De tickets gingen nu naar de chef en of we even wilden wachten. Natuurlijk wilde ik dat, ik was de hele dag al één en al bereidwilligheid geweest.
Ik had reeds tien dagen vakantie en ik wilde graag vliegen met mijn vriend. De VKC had het voor elkaar gekregen, dat vooruitlopend op een definitieve regeling voor ongehuwde paren van verschillende en gelijke kunne - ik vind het heerlijk, dat ik die vreselijke woorden nooit meer hoef op te schrijven - er al een ticket in de zomerdienst ter beschikking zou worden gesteld. Toen ik belde met het hoofd personeelszaken, via wie alles zou lopen, bleek men daar nog van niets te weten. Nee hoor, voor zover men wist zou één en ander nog wel vier maanden duren. Ik meteen weer bellen met Joop Kostermans van de VKC. Joop, van wie ik alle wijsheid had en die de onderhandelingen gevoerd had, ging er meteen achterheen. Uiteindelijk kwam alles toch voor elkaar en maandag 4 april maakte ik een afspraak met de heer De Jong van personeelszaken via wie, zoals gezegd, alles geregeld zou worden.
Drie dingen had ik nodig. Een uittreksel uit het bevolkingsregister, waaruit bleek dat je samen op één adres woonde. Een verklaring dat je beiden ongehuwd was, ook op het bevolkingsregister te verkrijgen. En een notariële acte van een samenlevingsovereenkomst. Bovendien moest de vriend mede het ticket aanvragen en zich kunnen legitimeren. Ik grapte tegen Johan, dat het er nog maar aan ontbrak, dat we ‘het’ moesten voordoen.
“Op de grens van het ethisch aanvaardbare” zei ik deftig tegen meneer De Jong, ”al die zeer privé bescheiden aan derden te moeten tonen”. Ja, dat vond hij ook wel, maar hij zei, dat men zich tegen fraude wilde beschermen en dat was ik dan weer met hem eens. We vroegen ons samen af waar de fotograaf van de Wolkenridder was om het één en ander op de heugelijke plaat vast te leggen. Om onder andere belastingtechnische redenen wilde men er geen ruchtbaarheid aan geven, opperde de heer De Jong.
Even later stonden Johan en ik met het ondertekende concessieformulier beneden aan de balie van personeelsreizen te wachten.
Overigens wil ik er geen enkel misverstand over laten bestaan dat we overal uiterst correct behandeld zijn. De procedure duurde slechts wat langer omdat het de eerste keer was en omdat men natuurlijk zekerheid wilde hebben. Waarschijnlijk, als ik aan de andere kant van de balie had gestaan, had ik precies hetzelfde gehandeld
Dus de chef begon te bellen met de heer De Jong. Af en toe ving ik een flard op. “Ook gewoon in de eerste klas?”. Ik heb daar namelijk recht op.
Is dit pijnlijk, vroeg ik mezelf af, terwijl ik af en toe kennissen begroette die ook tickets wilden hebben. Maar zij wisten niet wat zich hier aan het afspelen was. Johan had zich ondertussen in een kamerplant veranderd en stond ergens in de gang roerloos te zijn. Eindelijk kwam de meneer vanuit het kantoor naar buiten. Hij schudde me de hand en vroeg me welke bescheiden ik had moeten overleggen. Ik vertelde het, waarop hij de tickets vrij plotseling aan me gaf. Hij wenste me een goede reis. Ik wekte de kamerplant uit zijn winterslaap en we verdwenen om de hoek.
Paris vaut bien une messe, dacht ik, al stond er op de tickets, bescheiden als ik ben, Madrid en nú goed Mister Bosma. Hoera het was gelukt. In juichende stemming verlieten we het gebouw en bestegen we onze fietsen richting Amsterdam. “Gelukt, het is voor elkaar”, zeiden we steeds maar en “Goh, hoe is het mogelijk”.
Nu begon de vakantie pas goed. Thuisgekomen werden snel de tassen gepakt en de volgende morgen begroette ons aan boord als een stralende zon, Noor Rubens, de AP. We vertelden haar het grote nieuws. “Champagne”, riep ze, “dat hebben jullie wel verdiend als eerstelingen van de nieuwe regeling”. Maar we vonden het nog wat te vroeg.
Enige uren later zaten we luxueus in de Talgo, de trein naar Sevilla, onze bestemming. Een heerlijk oord, waar je uren kan dwalen door de nauwe straatjes en steegjes en waar op de pleintjes de oranjeboompjes bedwelmend geuren. Ik heb een dagboek bijgehouden, hierbij de gebeurtenissen van 10 april 1983. Gekkendag heb ik erbij geschreven, want er gebeurden nogal vreemde dingen.
“Het is net één uur geweest en Johan en ik zijn van schrik neergestreken op een terrasje aan een drukke verkeersweg, die langs de Guadalquivir rivier loopt We liepen langs deze weg om in het park te komen. Dat was een opdracht van onze hospita, want die had verteld dat dat ‘maravilloso’ was. Plotseling hoorden we, terwijl we daar zo liepen, boven het verkeersgedruis gegil van vrouwen. Aan de over kant van de weg renden twee vrouwen achter een man aan die hun tas gestolen had. Algemene consternatie. Een paar meisjes, op hun zondagse wandeling, staken in paniek roekeloos de drukke autostrada over. Op de één of andere manier en onder hels gekrijs kregen de dames hun tas weer te pakken en de dief sprong snel in een langzaam oprijdende beige auto, van waaruit de gehele operatie gebeurde. Weer een klap voor het Spaanse machismo.
In ons ontbijtcafé was het vanmorgen ook al bonje. We zaten aan de koffie en opeens horen we aan de ingang van het café aan het San Marcosplein woedend geschreeuw. Ik zag een kaal geschoren man met zijn vuisten op een louche, maar niet onvriendelijk mannetje van ongeveer 30 jaar in hengsten.
Dat mannetje had, toen we het café binnenkwamen gevraagd waar we vandaan kwamen. “Holanda”, zei ik, hij klopte ons op de schouder en ging toen weer verder.
Het mannetje vocht niet terug, hij keek ons met een hulpeloze blik aan, terwijl de kale hem al schoppend en slaand het café uit probeerde te werken. De kastelein en zijn broer kwamen tussenbeiden. Het mannetje verliet haastig het café en als een trotse haan stapte de kale al scheldend rond. De kroegbaas mompelde iets over gekken tegen ons en begon weer glazen te spoelen. Verre van op ons gemak dronken we onze koffie uit, maar verder bleef het rustig al bestelde de man die naast ons zat snel een cognac, die hij in één teug opslokte. Tien uur ´s morgens!
Even later liepen Johan en ik een beetje aangeslagen door de smalle straatjes. Sevilla leek in Macondo veranderd vandaag - lees Honderd jaar eenzaamheid van Marquès.
In een straat hoorden we heftig gesteun. Een oude vrouw, zo diep gebogen dat je haar gezicht niet kon zien liep al kreunend de heuvel op. Ze zette haar tas steeds tien centimeter voor haar neer en deed dan een klein pasje om de tas weer in te halen. En bij elke pas kwam dan die gruwelijke zucht uit haar binnenste.
Even verder wilde een andere oude vrouw ons de weg wijzen omdat we op een hoek stonden te aarzelen. Daar zijn de mensen trouwens heel aardig in hier, dat wegwijzen, want zelfs met de beste kaart verdwaal je in Sevilla wel eens. Terwijl we haar vriendelijk bedankten voor de hulp, kwam er een kereltje dat ons ook wilde vertellen hoe we moesten lopen. Het leek me zo’n tiep dat de hele dag achter je aanloopt in zijn debiliteit. Door luid ‘grazias’ tegen hem te roepen droop hij af en volgde ons een paar straatjes. Toen ik voorzichtig nog eens omkeek of hij er nog was, bleek hij plotseling in een schone prins veranderd.
We ontdekten een dierenmarkt. Honden, katten en vogeltjes te koop. Met de dierenmishandeling viel het erg mee. Alleen wat schildpadjes in teilen en een mus in een kooitje. Ook was er een vreemde kruising van een kanarie en een kip. Tevens werden er zijderupsen op moerbeibladeren verkocht. Vertederd keek ik toe, hier was eindelijk die oude zin uit de schooldictees werkelijkheid geworden”.
Hierna wordt mijn handschrift door de middagwijn schier onleesbaar. Purser Jan Nieten bezorgde ons weer aan boord, terug naar de realiteit in Amsterdam, een perfecte terugkeer. Wat is toch alles saai als je weer terugkomt van vakantie, maar wat was het heerlijk om nu eens samen per vliegtuig te hebben kunnen reizen.
Ik wil graag de mensen van de VKC, de OR en de groepscommissies bedanken voor al de inspanningen die ze zich op dat gebied getroost hebben. Dat mag nu wel eens gezegd worden!
Toch denk ik wel eens dat we er nog niet zijn. Misschien moeten we in die IPB regeling helemaal van het concept huwelijk af. Als je samenwoont wordt dat weer aan het huwelijk gerelateerd en zo krijg je dan voor je vriend of vriendin een ticket. Maar het is toch geen verdienste dat je getrouwd bent of samenwoont, dus waarom zouden ongehuwden en niet samenwonenden altijd alleen op reis moeten? Bij de Panam heb ik me laten vertellen, hebben ze een soort knipkaart en kan je één - of tweemaal per jaar iemand meenemen. Hetzij je vrouw, je vriend of je oma. Indien plaats beschikbaar dus.
Laten we met zijn allen daar nog maar eens goed over nadenken.