26 januari 2006

 
Wij heten alle VOC'ers welkom!
Even een kleine uitleg.
De laatst geschreven stukjes zijn het eerst gepubliceerd op de blog en allengs gaan we naar de eerst geschreven stukjes uit 1980.
Groet Cor en Johan.

 
In Nairobi gelogeerd
November 1986

Zondagmiddag. Laag zeilen donkere wolken over de stad. Aan de overkant van het hotel wapperen vlaggen lusteloos in de wind. Een soldaat in rood uniform staat op wacht bij het grafmonument van Yomo Kenyatta. Af en toe lopen er wat mensen voorbij. Een vader stelt omslachtig zijn fototoestel in voor een foto van zijn kinderen. Ze lopen steeds uit beeld en worden er dan door de moeder in teruggeduwd. Net als Pa weer wanhopig naar Ma kijkt staan ze stil, maar nauwelijks heft hij de camera voor het oog of zijn spruiten sprinten weer weg.
Ik zit op mijn kamer, de radio speelt Brahms en ik geniet van het zondagmiddaggevoel. Zojuist was ik bij het zwembad, de zon liet zich even zien. Eén voor één komen de collega’s te voorschijn. Men begint met opmerkingen over het weer. “Ik geloof niet dat we het droog houden”, enzovoort. Ik haal altijd graag het Veluwepension aan waar vele Nederlanders ’s zomers blij zouden zijn met dit weer. En als het maar droog blijft is het eigenlijk best mooi. Alles is zo mooi groen, hè?
Maar dan begint de zwembadstoel me in de rug te snijden, de wind wordt wat killer en ik besluit naar de kamer te gaan. In de lobby staat een man bij de kassier af te rekenen. Hij klaagt over de prijs van twee martini’s. “Eighty shilling for two small martini’s”. Dat is ongeveer vijf dollar. Kost het in New York ook, alleen krijg je daar grotere. Maar hij vindt het ‘very expensive’, de kassier lacht toegeeflijk.
Een grote groep rolt in safarikledij de bus uit. Potsierlijk. Ik denk aan die twee collega’s die eens zo’n tocht in smoking volbrachten. Een meisje loopt me voor de voeten en zegt: “Excuse me”. Vanuit de wildernis meteen weer in de beschaving.
Even later zit ik dus op mijn kamer, zie begin. Ik kom hier nooit en toen ik vorige week Nairobi op mijn indeling zag staan en het mijn collega Nanning Borst met wie ik vloog vertelde, zei hij: “Ik kom hier nooit, er zal wel wat zijn. Want die route wordt zoveel aangevraagd. Het zal er wel natte moesson zijn”, en ja hoor dat is het dus. Nanning en ik grinniken daar nogal om. Nu met die natte moesson hoeven we tenminste niet op safari. Ik houd daar nu eenmaal niet van, van wilde dieren bedoel ik. Leeuwen vind ik bijvoorbeeld bijzonder onbeleefd om zo’n hertje of gnoe aan te vallen en dan nog op te vreten ook. Al die bloederige lappen vlees. En om dan daarbij te gaan kijken met zo’n pakje aan en met een panterhoed op, dat vind ik nog onbeleefder. Nee, als ik zo’n leeuw wil zien ga ik wel naar Artis.
Wie stond er een maand of twee later, weliswaar niet met zo’n hoedje op, naar de tafelmanieren van leeuwen te kijken? Ik.
Tussen twee buien door ga ik even een wandelingetje maken. Wat ik vreesde gebeurt al gauw. Ik word aangesproken door twee mannen. Eén kleine magere met een pluizig baardje, de andere wat langer, met een rond gezicht. Hoe ik Kenia wel vind. “Ja”, zeg ik, “dat is moeilijk, ik ken alleen wat straten hier in de stad en verder niks”. Waar of ik vandaan kom. Uit Holland. Wat is het verschil tussen Holland en the Netherlands. The Netherlands is de zondagse naam. Ze noemen koningin Beatrix. Ze roemen ons dijkstelsel. De hulp aan de ontwikkelingslanden. Ze weten er heel wat van af. Dan zeggen ze dat ze uit Zuid Afrika komen en dat ze gevlucht zijn voor het apartheidsregime. Ze vragen me ten langen leste of het niet mogelijk is voor me om ze mee te nemen naar Nederland. Al is het daar vreselijk koud, dat beseffen ze wel. Bij de hoek van de straat gekomen worden ze opeens heel erg schichtig, ze kijken angstig om zich heen. “Eigenlijk wilde ik alleen maar een wandelingetje maken”, zeg ik tegen ze en dan neem ik afscheid. Ze roepen me nog wat na vanaf de hoek, maar ik versta ze niet. Later zie ik ze nog eens lopen maar dan vragen ze me niets meer en ze stappen stevig door.
Ondertussen vraag ik me af hoe ze zich dat voorstellen. Je vraagt gewoon aan een wildvreemde om je mee te nemen naar een ver en koud land, en dan? En waarom zou iemand dat doen? En hoe?
Een dag later loop ik uit verveling even een supermarkt binnen om te zien wat ze daar te koop hebben De constructies van de schappen is niet je dat, want alle schappen buigen door. Veel kaarsen en staaflampen zijn er te koop en heel veel theepotten van aluminium. Flessen limonadesiroop zijn hier ook gewilde artikelen. De supermarktkarretjes zijn uit hout vervaardigd en rijden op die ballen die je ook wel onder bedden en stoelen ziet. Ze zijn in mooie pasteltinten geschilderd. Het lijkt net of iedereen met een kinderwagentje rondloopt.
Een paar uur later zit ik met een collega in de bar aan het bier. Iemand vindt het nodig met me te flirten. Veel knipogen en lachjes. Ik kijk verlegen de andere kant op. Als we weggaan, mijn collega en ik, mis ik mijn sleutel. Zeker op de kamer laten liggen, denk ik. Dan komt de flirter mij achterna met de sleutel. “Kan ik straks nog even bellen?”, luidt de vraag. Ik maak een nietszeggend gebaar alsof er een grapje wordt gemaakt. “Je deed het expres met die sleutel”, zegt mijn collega. Ontkennen helpt niet. “Mooie Fehlleistung”, zeg ik maar. De sleutel moet uit mijn zak op de grond gegleden zijn.
Later op de avond, als we het restaurant waar we gegeten hebben verlaten, worden we omzwermd door jonge bedelaartjes. Sommigen zijn nog kleuters. Speciaal voor dit doel hebben we allemaal wat muntjes bij ons. Als de shillingen op zijn blijven ze toch nog bedelen en ons voor de voeten lopen. Je zou hier alles kunnen weggeven en dan was het probleem nog niet opgelost. Uiteindelijk duw ik het oudste meisje, met nog een kind op haar rug ook, met zachte drang weg. “Nou is het afgelopen”, zeg ik streng in het Nederlands. Want de kleine knulletjes beginnen nu ook een beetje aan ons te friemelen. Met een onbeschrijfelijk lachje draait ze zich om. Opeens gewillig. De kleine schoffies volgen haar gedwee. Ik ben ontevreden, komt dat nou door dat superieur treurige lachje van dat meisje? ‘Wat U aan de minsten Mijner hebt gedaan hebt U aan Mij gedaan’, schiet me opeens te binnen.
Op een morgen, de regen komt met bakken uit de hemel vallen, zien we onze captain bij het zwembad zijn baantjes trekken. “Waarom zwemt hij nou eigenlijk, met al die regen?, vraagt iemand. “Als je met regen gaat zwemmen dan word je niet nat”, is het antwoord.
Fraai gekleurde vogels vliegen rond de tafeltjes. Zo groot als spreeuwen zijn ze met roodkopergekleurde buikjes en blauwe vleugels. Ze zijn steeds met z’n tweetjes. Ook komt er af en toe een zwart vogeltje met een kuifje. Het houdt steeds koddig zijn kopje opzij. De regen valt met luid geraas op het vrolijk gekleurde tentdoek boven onze hoofden. “Errug, hè”, zegt iemand.
Op de Keniaanse televisie, waar men kennelijk alle technische kneepjes nog niet onder de knie heeft zien we een commercial van Blue Band margarine. Een familie zit om de tafel en moeder besmeert dikke witte boterhammen met margarine uit een blik. Iedereen smult zo te zien van deze boterhammen. Zo heette dat tenminste vroeger bij ons thuis.
Op een avond krijgt één van de collega’s aan tafel plotseling spit. Heb nooit geweten dat dat zo heftig en pijnlijk kon toeslaan De volgende dag krijgt ze medicijnen van de dokter en mag ze met ons mee naar huis. Ze is zo blij als een kind, ze zag zich al eenzaam in het ziekenhuis.
De laatste dag van ons verblijf begint de zon te schijnen dat het een lieve lust is. Men stort zich als lemmingen in het zwembad. Ik hoop dat niemand zich te fel laat verbranden. Niets is erger dan vliegen met een verbrande huid. Het is dan net of de binnenkant van je uniform met schuurpapier bekleed is.
Morgen weer thuis. Net leuk, zo’n weekje Nairobi.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?