04 februari 2006

 
Een dag uit een winterreis
Maart 1985

Vannacht droomde ik dat ik in de trein naar Schiphol stapte op station Zuid. Toen ik zat realiseerde ik me dat ik het vergeten was een kaartje te kopen en, wat erger was, ik had geen geld bij me. Langzaam naderde de conducteur maar voordat hij bij mij was stopte de trein al bij het station. Ik keek naar buiten: het was het Amstelstation! Verdorie, ik moest op Schiphol zijn en buitendien dit kon helemaal niet. Er bestaat geen railverbinding tussen de Schiphollijn en het Amstelstation. Op het perron durfde ik de conducteur te vragen hoe dit mogelijk was. Ik kwam nu te laat op Schiphol. “Meneer”, zei hij trots glimlachend, “we hebben een geheim lijntje”. In dromen heb je het nooit voor het zeggen.
Deze droom is meer of min te verklaren uit de gebeurtenissen van de vorige dag. We waren vroeg opgestaan want we zouden per bus, er was geen spoorlijn, vertrekken naar Sevilha zoals men het in Portugal schrijft. Ons oorspronkelijk plan om door het zuiden van Portugal te reizen per openbaar vervoer en hier en daar in een stadje te overnachten hadden we laten varen omdat de verbindingen uiterst slecht waren en omdat zelfs de reisgids van Jo Dominicus ons niet kon overtuigen van de toeristische noodzaak om bijvoorbeeld een nacht in Faro of Lagos te blijven. Behalve dat, het was de koudste winter in Portugal sinds honderd jaar en we hadden geen zin in koude badplaatsen.
Lissabon zag er grauw uit op dit vroege uur van deze kille zaterdag. De taxichauffeur, die ons naar het busstation had gebracht aanvaardde de ritprijs en tip zonder een woord. We moesten op de eerste verdieping zijn. Iedereen die er liep zag er vaal uit door het blauwige schijnsel van tl buizen. Ik ging maar eens aan het loket vragen want nergens stond aangegeven waar de bus voor Sevilla vertrok. Men moest bij de informatiebalie wachten, zei me de man. Er stond daar een los groepje mensen bijeen. Aan een Engelse dame, mrs Lilliwaters, vroeg ik of hier de bus naar S. zou komen. “Ik moet naar Torremolinos”, zei ze met onvergetelijke Britse tongval zonder dus antwoord te geven. En om zeven uur zou er iemand komen en dan moest ze de trap af met haar bagage. En ook nog: “Wie dit busstation heeft ontworpen verdient het zijn verdere leven koffers trappen op en af te sjouwen”. “Ik zal u wel helpen”, zei ik tegen haar, hoewel Johan later haar koffer droeg.
Om kwart over zeven verscheen er een bleke jongeman, die kennelijk de verantwoordelijke persoon was. Toevallig was ik net vlak voor de balie gaan staan om de verscheidene dienstregelingen eens te bekijken. Een man drong zich naar voren in de opschuivende groep. Hij overhandigde de kaartjes en na wat gesmiespel kreeg hij zijn plaatsen. Ondertussen had ik ook mijn kaartjes in de hand. De jongeman wilde ze aanpakken toen er een dame naast me opdook, die begon te klagen dat zij er het eerst was en daarna komen die, ze wees op een ouder echtpaar en vervolgens die, ze wees op een zo mogelijk nog saaier stel en dan komt die en dat was mrs Lilliwaters, die flauw glimlachte. ”Gaat u hier alles organiseren?”, vroeg ik aan de dame. “We hebben hier allen ongeveer dezelfde tijd gestaan. Wat maakt het in godsnaam uit waar je zit in die bus, we gaan er toch allemaal in?”.
Tot zover ging het goed maar ik beging de fout haar het woord ‘darling’ toe te voegen. Ze kreeg een soort heilige glimlach die mensen wel hebben als ze denken voor een rechtvaardige zaak te strijden. “Men heeft hier geen discipline”, zei ze, “iedereen dringt maar voor”. Ofschoon ik wat spottend tegensputterde liet ik de zaak maar en zo kwamen Johan en ik vlak achter haar en haar man, met wie ze de hele reis geen woord wisselde en haar twee kinderen te zitten. Het jongste kind, een meisje, werd aan één stuk door vertroeteld en gekamd. Het jongetje zat zoet boekjes te lezen en kreeg af en toe een koekje. Toen ze het jongetje weer eens een koekje gaf, het waren koekjes met een gaatje erin - eerst keek ze grappig door het gaatje naar het kind - glimlachte ze vriendelijk naar me. Ze had me vergeven.
In de stoelen naast ons zaten twee knappe Portugese meiden, die voor ons de teksten van de chauffeur vertaalden. Even verder naar achteren zat een Amerikaan, mr Aitkins, die van oorsprong Engels was, zodat hij een eigenaardige mengvorm tussen Engels en Amerikaans sprak. Hij reisde om belastingtechnische redenen eenmaal per kwartaal uit Spanje naar Portugal en deed dat al twaalf jaar. Ook was er nog een alleen reizende Amerikaanse, Dolores Nunez, van Latijns - Amerikaanse oorsprong. Ze was mooi, maar als ik soms in het geheim naar haar keek lag er een trek van verbetenheid en teleurstelling op haar gezicht.
Bij de grens, in Elvas, waar een schitterend aquaduct staat, kwamen er geldwisselaars aan boord, maar wij hoefden niet te wisselen want we hadden de dag ervoor in Lissabon na moeilijke berekeningen ƒ 300,00 gewisseld, eerst in Escudo’s en vervolgens in Peseta’s. Iets meer dan 5000 Peseta’s hadden we er voor gekregen.
Vlak over de grens in het stadje Zafra - het zag er uit als een stadje uit een western: scherpe harde schaduwen, soms een man voor een woning - stapten we uit om te lunchen. Johan nam wat gebakken visjes en ik cozido de garbanzos, een kikkererwtensoep, brood en rode wijn.
Dolores en Aitkins kwamen bij ons aan tafel zitten. Ik bood Dolores vast wat wijn aan, ze weigerde, maar ik hield aan: “It’s good for your blood”, zei ik. Aitkins zei: “It’s bloody good”, en nam een flinke slok. Hij had een welluidende stem en gevoel voor humor. Dolores een Mexicaans accent en geen gevoel voor humor. We kregen het over vrij reizen als luchtvaartpersoneel. Aitkins had vroeger in Cairo gewoond, een vriend van hem had daar voor TWA gewerkt en diens zoontje had een handeltje opgezet. In New York kocht hij koffers vol pindakaas en gratis op en neer pendelend verkocht hij die dan met veel winst aan Amerikanen in Cairo. We lachten hartelijk, maar Dolores keek zorgelijk.
Ik merkte op, dat als hier zo’n bus ging eten, de dorpelingen buiten moesten wachten voor hun lunch. Aitkins kwam terug met een verhaal over zijn moeder, die hem vroeger per boot en trein vanuit Engeland in Californië bezocht. De trein maakte een stop in Las Vegas en dan werden alle Las Vegianen uit de gokhal van het station gejaagd: “O.K. now, make place for the trainguys!”. Nu glimlachte Dolores met ons mee. Na de lunch namen we een cognacje tegen de felle kou en betraden als laatsten de bus, nog net niet te laat. De echtparen en ‘mijn vriendin’ keken ons gemelijk aan. Ze waren niet in de eetzaal geweest.
De passagiers van de bus zakten weg in een siësta. De chauffeur zette een bandje op met een orgeltje en een vergeetachtige drummer, het klonk allemaal heel erg Portugees al werden er topnummers uit het wereldrepertoire gebracht ‘La Paloma’, ‘De Blauwe Donau’. Toen volgde er een bandje met gitaarmuziek en nam een ongelooflijk heimwee bezit van me.
Het landschap vertoonde ronde heuvels en dalen. Alles was gecultiveerd. Nergens een stukje wilde natuur. Alleen olijfbomen en wijngaarden en hier en daar een graanakker, die er ook nogal kaal bijlag. Zelfs geen losgroeiende struik viel er te zien. Soms fladderde er ergens een duif op, schrikkend van de eenzame bus op de smalle kronkelende weg. Mensen zag je niet, af en toe een auto, die ons tegemoet kwam. Langs de kant van de weg lag een omgehakte en geschilde boom in de vorm van een perfect vrouwenbeen.
Johan naast me werd wakker en verroerde zich. “Wat is er?”, vroeg ik dromerig. “Ik moet zo nodig plassen”, zei hij. Er was geen toilet in de bus. Gelukkig had ik daarop gerekend. Ik had een lege plastic bronwaterfles meegenomen. “Doe het maar hier in”, ried ik hem aan. “Nee, dat durf ik niet”, wierp hij tegen. Maar hij moest wel. Schichtig keek hij om zich heen. De twee Portugesen naast ons sliepen diep, met hun monden open. “Toe toch”, zei ik. Hij trok zijn jasje over zijn schoot, ontknoopte zijn broek en plaste in de fles. Ik zag hoe zijn benauwde gezicht opklaarde. “Zie je wel”, zei ik trots, “laat dat maar aan mij over”. Voorzichtig stopte ik de warme fles in de tas na hem goed gekurkt te hebben, biddend dat de sluiting niet zou losgaan.
Met de jubelende stem van Amalia Rodriques nog in het hoofd, de chauffeur had die muziek als afscheid gedraaid, stonden we in de Sevillaanse zon op een taxi te wachten. Het was bedrieglijk aangenaam aan de Guadalquivir. Een taxichauffeur bracht ons naar een hotel, de média categoria. La Rabida heette het. Het was koud op de kamer en buiten werd het donker. We gingen even ergens wat drinken. Bij het afrekenen schrok ik, bijna duizend Peseta’s en we hadden voor het hele weekend nog maar 3500. Was alles zo duur geworden?
We hadden geen idee hoeveel Spaans geld eigenlijk waard was en we gingen op zoek naar een bank om op de valutaborden te kijken. Ik had al uitgevonden dat je hier, behalve bij de winkels, nergens met een creditcard terecht kon in tegenstelling tot Portugal waar je zelfs bij wijze van spreken de schoenpoetser nog met een creditcard kunt betalen. Bij de bank gekomen rekenden we uit dat we in Lissabon door de bank waren benadeeld. “Een vergissing”, zei ik tegen Johan, want ik kon me niet voorstellen dat het knappe en aardige meisje van de bank ons moedwillig had beetgenomen. Ze was nota bene nog nagerekend door een collega op een vliegensvlug computertje. Toch scheelde het ons tweehonderd gulden. Hoe nu verder een weekend zonder geld? Klagen hielp niet, dus gingen we roekeloos al ons geld besteden in een restaurant. ’s Maandags zou er weer geld zijn.
Het was nog steeds koud op de kamer, de verwarming was lauw en wilde niet warmer worden. In onze paperassen vonden we nog dertig gulden, dat was dan voor morgen, zei ik. We gingen naar bed. Sevilla was gesloten op deze kille avond. Het enige wat we hoorden was het tikken van ons elektrische wekkertje. Eigenaardig genoeg tikte het met het geluid van een ouderwetse staartklok. Buiten sloeg de schorre klok van de kathedraal la Giralda tien uur. In de ruimte boven het plafond ritselde er wat. Ik viel in slaap en droomde dat ik op station Zuid in de trein richting Schiphol stapte.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?