06 januari 2006

 

We hebben de verhalen van Cor op een weblog gezet. De bedoeling is dat er elke dag minstens één wordt gepubliceerd. Wij vinden ze zelf erg leuk. Wil je reageren doe het dan niet via de weblog, want dat blijkt nogal ingewikkeld te zijn, maar reageer op het bekende emailadres! desnip@chello.nl
Lieve groet Johan en Cor.



 
Op Schiphol Oost gelogeerd
Augustus 1990

Het was de dag na het Koninginneweekend, dat ik om tien over half acht op mijn fiets stapte om naar SPL - O te rijden teneinde een cursus op de Wangcomputer te gaan volgen. Het was schitterend weer, de lucht leek schoongewassen blauw en de bomen tooiden zich met nieuw groen. Ik reed langs het Muziektheater en sloeg even later linksaf om langs de Amstel te rijden. Overal, vooral bij de cafés lag gebroken glas op straat. De gelukbrengende scherven van Koninginnedag.
De Amstel ziet er zo vol uit vind ik altijd, misschien omdat de kaden zo laag zijn. Het lijkt net een volle badkuip. De gevels van de huizen zagen er fris uit en een tevreden gevoel nam bezit van me terwijl ik voort peddelde. Bij het Amstelhotel moest ik rechtsaf de brug over naar het Frederiksplein. Tegen het hotel aan bloeiden een kastanje, een paarse sering en gouden regen. Het kon niet op, leek wel. Zouden daar eigenlijk bemanningsleden van een luchtvaartmaatschappij logeren, vroeg ik mij af. Misschien alleen van een hele sjieke, Virgin Air bijvoorbeeld. Die laten uit pure service hun passagiers in een brancard aan boord brengen, vernam ik laatst. Hoe zouden die crews het vinden om in Amsterdam gelogeerd te zijn? Zouden die ook zo vroeg wakker zijn, zoals ik in New York of Chicago, soms al wel om drie of vijf uur? Maar dat zou dan bemanningen uit het Verre Oosten moeten zijn. Zouden ze dan net als ik in Chicago wachten tot zo’n zeven uur om dan buiten het hotel te ontbijten? Het is toch min of meer traditie in de KLM bemanningen om als het even kan buiten het hotel te ontbijten.
Op de brug over de Amstel kon ik niet nalaten even naar rechts te kijken om van het fraaie uitzicht te genieten. In de verte lag het Muziektheater als een prachtig kunstgebit in de zon te glinsteren, daarachter verrezen de torens van de stad. Geen stad heeft zoveel torens en torentjes als Amsterdam. Inmiddels fietste ik op de Weteringschans, wel was hier en daar een café maar nergens een coffeeshop met ontbijt of zo. Heel vroeger, bedacht ik me, was het in New York een sport een zo goedkoop mogelijk ontbijt te verschalken. Je zag overal op de ramen van de coffeeshops grote aanplakbiljetten hangen: Breakfast: Coffee, Juice, Eggs any style and Toast. 99 cents. Sommigen van de crew versleten meer aan hun schoenzolen dan dat ze voor het ontbijt moesten betalen. Het ontbijt kwam er dan vaak neer op een vingerhoedje sap, zeer slappe koffie - tweede kop een dollar - en twee eieren die je glazig aankeken.
Nu fietste ik over de hobbelige keien van het Museumplein, de kortste snelweg van Nederland. Auto’s raasden met grote snelheid langs me. Het van Goghmuseum bleek behoorlijk besmeurd met graffiti. Vooruit, langs het Concertgebouw de Lairessestraat in waar al Turken voor het Duitse Consulaat stonden om visa, de vakanties beginnen zo weer.
Bij het Amsterdamse Lyceum wilde ik linksaf. Ik keek over mijn schouder pal in de vrolijk schijnende zon. Een auto naderde in de verte, daar kon ik nog wel voor langs, dacht ik en ik voegde de daad bij de gedachte. Door het felle zonlicht had ik me vergist in de afstand en snelheid van de auto die me luid toeterend rakelings passeerde. Wel tachtig kilometer rijden en dan nog toeteren ook, dacht ik. Bleek van schrik reed ik onder het lyceum door. Een jongen en een meisje stonden armumschlungen tegen een pilaar. Zo vroeg al dacht ik zorgelijk.
Het Van Heutzmonument lag nu recht voor me. Boze mensen hadden er een leus op gekalkt: Geen eerrehabilitatie voor verraders en moordenaars. Over wie het ging was me onduidelijk maar is het niet òf eerherstel òf rehabilitatie?
Het volgende stukje weg was opgebroken en ik moest het brede trottoir op. Even later passeerde ik het stadion, als je dat veilig gepasseerd bent, bereik je Schiphol Oost wel levend want van hier af aan rijd je over fietspaden. Om te beginnen over dat van de Amstelveense weg, ongetwijfeld het slechtste fietspad van Nederland. Volgens mij is daar sinds 1934 niets meer aan gedaan, het zit vol losliggende tegels, kuilen en omhoogstekende boomwortels, maar na enige tijd was ik in het Bosplan zoals Amsterdammers het hardnekkig noemen. De vlier bloeide en geurde bedwelmend, het fluitenkruid stond al een meter hoog. In mijn walkman hoorde ik de man van de rijkspolitie de files opdreunen. Ik zette mijn walkman af. Hier fietste ik in rust en schoonheid, vissers zaten langs de Bosbaan en in de verte klonk de melancholische roep van een koekoek. Hoe bestaat het, zei ik hardop. Een gevoel van geluk doorstroomde me, alleen wat trapte die fiets zwaar en wat stootte het voorwiel hard op het pad. Ik keek naar mijn wiel, geen wonder: lekke band. Ik probeerde met mijn pompje de band weer op spanning te brengen: geen resultaat. Dat is dan plotseling je privé probleem, want fietsers rijden gehaast door en de vissers die er zitten zie je denken: “O, lekke band”, en denken ze weer aan niets. Ik liep een eindje en ging uiteindelijk toch maar weer fietsen. Langzaam. Zeker, maar niet zo langzaam als lopen. Ik wilde niet te laat zijn op de cursus. Vreemd is dat op een lekke band rijden. Bonkend en stotend reed ik door. Bezweet kwam ik bij het cursusgebouw aan. Gelukkig bleek de cursus om negen uur te beginnen zodat ik nog even bij kon komen van deze inspannende tocht.
Een uurtje later zat ik voor het eerst van mijn leven achter een computer - tekstverwerker. Als mijn moeder me ooit nog eens zo had kunnen zien, dacht ik. Return, shift, execute of hoe die termen mochten zijn. Wat is er in hemelsnaam fout aan een schrijfmachine, dacht ik weerspannig. Maar als ik deze gedachte uitsprak keek men mij bestraffend aan en verzekerde mij dat het echt heel handig is zo’n tekstverwerker.
Ondertussen dacht ik steeds maar aan mijn lekke band. Je moet naar de Technische dienst, raadde de één aan. Nee, de garage hierachter, wist een ander. Achter dat en dat gebouw is een werkplaats, daar moet men toch een band kunnen plakken, meldde weer iemand ander. De ANWB, lachte iemand, dat is toch de algemene wielrijdersbond?
Tussen de middag liep ik alle aangewezen plaatsen af. In het tankstation keek men mij met grote ogen aan. Nee hoor. In de werkplaats trof ik niemand aan: lunchuur. Ik liep door naar de kantine. Ofschoon het schitterend weer was en men op de bloeiende dijk zijn boterhammen had kunnen eten, zat er een man of acht binnen in complete stilte. Ik legde mijn probleem uit. De meesten keken zelfs niet op en kauwden wezenloos hun brood. Wat een dooie boel, dacht ik. Eén man vertelde me dat ze van zoiets nog nooit hadden gehoord. Iemand die op de fiets naar SPL - O komt. Nu ben ik vanwege dat feit al eens voor snob uitgemaakt, die lekke band moet dan wel het toppunt van snobisme zijn.
Aan het eind van de middag pakte ik treurig mijn lekke fiets weer op. Wat nu? In de zon zag ik twee blikkerende taxi’s bij de standplaats staan een chauffeur zat achter zijn stuur in de grote hitte een shagje te roken, “Kunt u die fiets meenemen in de achterbak?”, vroeg ik. “Ik ben nog niet aan de beurt”, zei hij zwetend, “en bovendien heb ik geen deken”. De gedachte daaraan deed mij ook in zweet uitbreken. “Deken?”, vroeg ik. “Ja, om de lak niet te beschadigen”, antwoordde hij, de lak van de auto bedoelend. De frisse jongeman die wel aan de beurt was, legde al babbelend mijn fiets in de achterbak met een oude krant op de plek waar de fiets de auto raakte. “Zegt u maar waar u naar toe moet”, zei hij vrolijk. Ik kikkerde wat op. Even later reden we langs de Bosbaan en al stond het raampje wijd open, je kon geen vogel horen.

 
In Seoel gelogeerd
Oktober 1990

Hoera! Voor het eerst van mijn leven in Korea! Alleen weet ik niet wat ik hier moet. De crew is na aankomst naar één of ander winkelcentrum gegaan, want alles is hier volgens hen heel goedkoop. Adidas schoenen die ik niet hoef. Knuffelberen, ik heb er al één waarmee ik praat, aan tafel zit, ga wandelen en nog veel meer. En boodschappentassen, maar sinds er een vestiging van AH onder onze flat is gekomen is de noodzaak daartoe ook sterk verminderd.
Prachtig hotel trouwens, maar het is nogal duur: één bier uit de ijskast op de kamer kost 1900 won, 1 dollar is 693 won. Zoveel kanalen er op de tv in Tokyo zijn, waar we net vandaan komen, zo weinig zijn er hier. Welgeteld één. ’s Middags om drie uur tenminste. Het is overal mooi weer waar we komen en ook hier, een warme lentedag, ik heb te warme kleding bij me. Het is warm op de kamer maar het raam kan maar een stukje open en de airco blaast onmerkbaar zacht. Ik ga even op de bank zitten na mijn was te hebben afgegeven en denk aan gisteren in Tokyo waar we een korte nachtstop hadden in dat hotel vlakbij het veld. Ik besteedde daar anderhalf uur aan het proberen een menukaart te pakken te krijgen van de roomservice. Die lag, hoogst ongebruikelijk, niet op de kamer. Bellen hielp niet want of ze begrepen me niet of ze hadden geen zin. Alleen gegiechel was het resultaat, terwijl ik steeds hongeriger en kwader werd. Uiteindelijk belde ik de manager en zowaar, na enige tijd kwam een verlegen jongeman de kaart brengen. Terwijl ik de kaart aan de deur aanneem zakt hij opeens door zijn knieën en kijkt hij onder mijn armen door de kamer in, wat nu niet zo verlegen is. Waarom? Een oriëntaals raadsel.
Terwijl ik op het eten wacht, ik heb nog een kwartier getwijfeld of ik een hamburger dan wel spaghetti zou nemen, het werd spaghetti, kijk ik naar een Japanse documentaire over een rijke industriële familie in India, die mensen spraken Engels en zo kon ik het een beetje volgen. Die familie had bijvoorbeeld grote stapels tegenwoordig onbetaalbare antieke Japanse houtsneden in doeken gewikkeld in de kast liggen. Als erfenis voor de kinderen, zei de oude dame. Omdat er geen afstandsbediening is zit ik in een piepklein stoeltje voor de tv en bedien virtuoos de knoppen met mijn tenen.
De volgende morgen vertrekken we naar Seoel als passagier met Northwest Airlines, een sjofel gebeuren vind ik. Ongeïnteresseerde service, het lijkt wel of het cabinepersoneel een cursus heeft gevolgd in het ontwijken van contact met de passagiers. Veel schreeuwende kinderen, achter mij een vreemde oude man die nergens iets van begrijpt. Het eten is smakeloos en onpresentabel. Het fruitslaatje uit goedkoop blik, waarschijnlijk nog uit een oude voorraad van de Vietnam oorlog, vind ik wel het dieptepunt. Ze zeggen niet hoe lang de vlucht duurt al wordt er genoeg over de boordomroep gekwaakt. Ik wilde nog een fles drank kopen aan boord maar ze verkochten alleen per twee. Dat vond ik te veel.
Dus hier in Seoel bestudeer ik zorgvuldig de prijzen van de drankjes van de minibar op de kamer. Schandelijk, besluit ik. Maar misschien kan je in het winkeltje van het hotel een flesje kopen, allicht goedkoper dan op de kamer. In de gang met hotelwinkeltjes zie ik een prachtig schatkamerachtig shopje gevuld met schitterende lakdozen en kastjes. Ik koop er eentje voor dertig dollar. Zwart met parelmoeren werkjes aan de zijkant, voor bonbons of zo denk ik. De dame, die ze verkoopt zegt tegen me wanneer ze me het mooi verpakte doosje overhandigd: “I hope you and your family will enjoy this box your whole life”. Lief en bovendien, je voelt je schatrijk met zo’n doosje.
Dan herinner ik me mijn dorst, loop naar de drugstore en vraag of ze daar misschien drank verkopen. “Nee”, zegt de mevrouw van de winkel, “maar ze verkopen het wel in de coffeeshop”. In de coffeeshop vraag ik er om terwijl ik eigenlijk al weet dat ik ook hier aan het verkeerde adres ben. “Jazeker”, zegt de vriendelijke jongeman maar hij bedoelt per glas. De dame in de drugstore zal toch niet gedacht hebben dat ik bij haar, daar in de winkel een borrel zou hebben willen drinken? Ik loop het hotel uit, vele zo te zien een beetje aangeschoten Koreanen passerend die aan een congres of zo deelnemen. Ze hebben allemaal pakken aan die ze nogal ongemakkelijk dragen: te nauwe boorden, te krappe jasjes en daarboven rode drankhoofden. Leuk congres, lijkt me. Voorzichtig steek ik de weg over, de auto’s hebben lak aan de zebra. En meteen is daar een piepklein kruidenierswinkeltje. Ik zie eieren, balen en balen rijst, wat groenten en achter een baal rijst een gehurkte eigenaresse die uien aan het sorteren is. “Do you”, begin ik en dan zie ik ze staan, allerlei flessen gedistilleerd. Ik wijs op een fles gin, want ik ben weer eens in een gin periode en betaal hiervoor viereneenhalf dollar. Dan ga ik verder de straat aflopend, genietend van het zonnetje en van het idee dat ik het hotel te slim ben afgeweest. Er hangt een bedrijvige, gezellige sfeer op straat. Ik kijk geïnteresseerd de vele kruidenierszaakjes in en overal staat zo’n voorraadje drank. Ze houden wel van een drupje die Koreanen, neem ik aan, of zouden deze winkeliers speciaal voor drankzuchtige hotelbewoners, die de hotelprijs niet willen betalen, die flessen hebben aangeschaft? De straat is nogal hobbelig geplaveid en ja hoor, daar zwik ik door mijn enkel, een specialiteit van me. Maar gelukkig valt het erg mee als ik op de kamer gekomen mijn voet inspecteer, geen zwelling te zien. De radio speelt een koor uit de Mattheus passie: “Sind Blitze sind Donner…..”. Ik bestel na de tweede borrel eten bij de roomservice:
Barbecued Honeyroast en Sauteed Vegetables. Maar ik moet nog twintig minuten wachten, want de Chinese keuken gaat pas om zes uur open zegt de man aan de telefoon. Om vijf over zes komt het, het smaakt heerlijk maar ze hebben er geen rijst bij gedaan of zou je dat apart moeten bestellen? Ik denk aan al die balen rijst die ik gezien heb.
Ik sla de zo pas in de lobby gekochte Aziatische editie van de Herald Tribune open en lees op pagina drie:
“Seoul. The Aeroflot steward, Vladimir Waslow, 36, died on Thursday, six hours after being hospitalized with severe abdominal pains. Three of his colleagues, who were also hospitalized, admitted to drinking methyl alcohol after buying it at a local shop believing it to be non lethal ethyl alcohol”. H.T. 9-4-90.
Jeetje, ik bekijk de fles nauwkeurig. Hij is van een wereldbekend merk en de dop was toen ik hem openmaakte behoorlijk verzegeld. Even maak ik me ongerust maar dan neem ik een slaapmutsje en verder doet het moordende tijdsverschil zijn werk.
De volgende morgen word ik zonder hoofdpijn wakker. Ik leef nog, denk ik dankbaar, maar waar werd ik eigenlijk wakker van? Het is half zes zie ik en er klinkt luid gekwek op de gang: Maleis. Ik draai me nog eens om. Het kwaken gaat gewoon door. Na een half uur kan ik het niet meer houden. Woedend doe ik de deur open. Enige meters van mijn deur vandaan zit een soort van Minangkabauwse troela op de grond omringd door kinderen en bagage die ze al ratelend probeert dicht te maken of juist open, daar kom ik zo gauw niet achter. “Can you be quiet please”, roep ik haar toe. Een jongen die naast haar op zijn hurken aan een krètek zit te trekken, zegt dat hij de boodschap zal overbrengen. Moeders moppert, aan haar barang trekkend en rukkend, nog even door en dan wordt het wat stiller. Zou ze haar kamer afgezet zijn door haar man die niet tegen dat gezeur kon of zou ze de rekening niet hebben betaald en daarom op de gang zitten? Al die vragen spelen me door het hoofd en van slapen komt niets meer. Later hoor ik van de crew dat ze al uren aan het kwekken was, maar niemand had er wat van gezegd.
Ik sta maar op en ga naar de Orangerie, zoals dat restaurant heet, voor het ontbijtbuffet. Zoiets moois heb ik nog nooit gezien, terwijl ik toch al heel wat ontbijtbuffetten gezien heb. Tientallen glimmende schotels en schalen gevuld met de lekkerste vruchten, pappen, gebakken aardappels, spek, hammen, worstjes, zalm, kazen, pannenkoeken, wentelteefjes, vele soorten brood, cereals, sappen en een Koreaanse hoek met vis, zeewier en rijst. Ook door de perfecte bediening en het prachtige tafellinnen voel je je hier ‘a million dollars’. Er lopen allerlei Westerse heren in fraai gesneden kostuums rond, sommigen met sportschoenen. Ik hoor zelfs Russisch en aan het tafeltje naast me zit een saggerijnige Zweed die nog nooit van zijn leven gelachen heeft. Die man heeft zo’n intens ontevreden uitdrukking op zijn gezicht, je ziet dat wel vaker bij Scandinaviërs, dat ik mijn ogen niet van hem af kan houden, zou die nou niet genieten van al dit prachtigs hier? Misschien staat zijn gezicht in ruststand op saggerijnig.Ik wil nog wel wat langer blijven zitten om mensen te bestuderen en koffie te drinken, maar gerommel in mijn buik doet me opstaan en naar de kamer gaan. In de lift staat een jonge man gekleed in kamerjas, hij heeft kennelijk net gesport in de sportzaal naast de Orangerie. Hij voelt zich in die kledij nogal ongemakkelijk, want behalve ik staat er een Engels echtpaar, man met roze hemd en wit boord in donker kostuum en zij ziet eruit alsof ze de zuster van Margaret Thatcher is. Haar kapsel doet aan eikenhout denken en ze kijkt misprijzend naar de sporter. Wat zijn er toch veel ontevreden mensen op de wereld.

 











Links zien we Cor van Snippenberg en rechts Johan Bosma, met vrienden in Lissabon. September 2005. Als u de afbeelding groter wilt zien, moet u met de muis op de foto klikken en voilà.

This page is powered by Blogger. Isn't yours?