01 januari 2006

 
In Rio gelogeerd
Augustus 1991

Ik zal het meteen maar zeggen: Johan is na onze reis naar Nairobi weer mee geweest. Dit maal naar Rio de Janeiro. De mooie indelingen volgden elkaar de één na de andere op en dus waarom niet? Hij had tijd en ik moest toch.
Als je dan met z’n tweeën het huis verlaat, dan krijg je toch een beetje ‘n heimweeachtig gevoel. De koffiekopjes zullen daar als je over twaalf dagen terugkomt nog net zo staan. De krant die je even vluchtig ingekeken hebt zal precies zo op de bank liggen als je weerkeert. De poesjes wordt voor gezorgd, maar ze drentelen zenuwachtig rond. Dit hebben ze al eerder meegemaakt, alleen thuis. Dag, huis. Ja, het gas is zeker uit en ik heb echt alles bij me. Paspoort, identiteitskaartje, geld, de kortingskaarten voor de trein. De tas en de koffer juist ingepakt. Geen sokken of toilettasje vergeten. Nou, laten we dan maar gaan. Is de druppelende kraan in de badkamer nu echt dicht?
Even later zitten we in de trein. Op het station lopen wat brooddronken voetbalfans rond en politie met lange latten. Maar er gebeurt behalve wat eng geschreeuw verder niets. Op Schiphol in het bemanningscentrum wil ik mijn koffer op de bagagekar zetten maar daartoe dien ik eerst de bedrijfsbeveiliging te passeren en daarom heb ik mijn identiteitskaart nodig. Ik voel in de zak van mijn regenjas waar ik hem in heb gedaan. Niks. Ik voel in al mijn zakken. Ik weet toch zeker dat ik hem heb meegenomen. Niks. Of zou die nog thuis op het gangkastje liggen en in stilte op me liggen wachten? Dat kan bijna niet maar je begint aan jezelf te twijfelen. De purser van dienst brengt uitkomst. Hij maakt een nood identiteitskaart met behulp van een eeuwenoude foto uit het archief. Het kost me tien gulden. Maar goed. Ik ben gered.
De volgende morgen in het Intercontinental Hotel in Rio wil Johan honderd gulden wisselen maar ze nemen geen Hollands geld aan. Belachelijk, vindt hij, dat je in een crewhotel geen Nederlands geld kunt wisselen. Hij begint al aardig mee te praten. Iemand vertelt dat men aan de overkant bij Hotel Nacional wel Nederlands geld wisselt. Na het ontbijt dan maar even. Johan heeft een mooie witte tropenbroek aan en bij het ontbijt valt natuurlijk - als je een schone witte broek aantrekt zit daar altijd meteen een vlek op - een gebakken tomaat op zijn schoot. Hè, wat vervelend nu. Altijd hetzelfde. Je kan bijna nergens anders meer aan denken dan aan die grote rooie vlek op je broek. Als we klaar zijn met ontbijten gaat ie naar Hotel Nacional om die honderd gulden te wisselen. Vanaf mijn balkon op de tiende verdieping zie ik hem de weg oversteken en even later weer terugkeren. We zwaaien en hij probeert via handsignalen de koers uit te beelden. Het blijken er dertien duizend te zijn, wat ons vergeleken met de dollar wat tegenvalt. En dan gaat het weer over die tomatenvlek op de broek. Ik kan dat ook, lekker doorzeuren over iets onbelangrijks dat heel belangrijk schijnt. Maar ik krijg opeens een lumineus idee. Waarom laat je hem niet wassen? Ja, natuurlijk. Dat is de oplossing. Dan heb je hem vanavond weer terug, want hij zit zo lekker, die broek. O.K., Jo trekt de broek uit, andere broek aan en ik zoek nog wat hemdjes en sokken bij elkaar. Bel jij de wasserij, zegt hij, dan vul ik het lijstje in. Ik loop naar de telefoon. Nee zegt Jo, nog niet, ik ben nog niet klaar. Maar ze zullen toch niet binnen een minuut al voor de deur staan, vraag ik retorisch. Ik bel de laundry. Ik leg de telefoon neer en meteen wordt er op de deur geklopt. En wat je niet gelooft en wat toch gebeurt, alsof men voor de deur heeft staan wachten; A lavandaria. Dat is snel, zeg ik tegen de jongeman. Buiten toetert een auto twee keer. Jo propt de was in de plastic zak en daar gaat de jongen weer. Ik kijk nog eens goed op bed. Niets vergeten? Blijken de broek en een hemd door hun witte kleur op de lakens te zijn achtergebleven. Jo pakt de beide kledingstukken en rent de gang op, de wasjongen achterna. “Ik kon hem nog net inhalen”, zegt hij, als hij terug is. Maar dan begin ik ergens over na te denken. Je geld, die gewisselde cruzado’s, heb je die wel uit je broek gehaald? Johan verbleekt. Rent de gang weer op. Maar de wasjongen is verdwenen. Dan sprint Johan naar de telefoon en belt de wasserij. Hij legt uit dat ie geld in zijn broekzak heeft laten zitten. De vrouw van de wascentrale zal meteen kijken als de was wordt binnen gebracht, belooft ze. Na ongeveer vijf minuten belt ze op. Het spijt haar bijzonder, maar er zit geen geld in zijn broek. Mijn gedachten gaan terug naar mijn vorige verhaal over Nairobi, toen we juist geld vonden. Dit is het spiegelbeeld van die gebeurtenis. De vinder bestolen, giechel ik en geld is anoniem. Wat zou je zelf doen als je voor een hongerloontje in een snikhete wasserij werkt ….. Het is óf die jongeman geweest die het geld gevonden heeft en meteen ergens verborgen. Of de wasdame en hij hebben het samen in bezit genomen. Johan ontsteekt in woede en belt meteen weer de wasserij. Het waren dertien duizend cruzado’s zegt ie tegen de lavandarista, and I want it back, right now. Ze luistert, maar antwoordt niet. Ik kijk op mijn klokje. Het is twintig voor elf. Het geld is gewoon in het grote zwarte gat dat Brazilië heet verdwenen, zeg ik tegen Johan. Je hebt geen been om op te staan. Ze zullen keihard zeggen dat ze niets gevonden hebben. “Laten we dan de hotline bellen”, zegt hij en hij wijst op een kaartje dat naast de telefoon staat. ‘In case of problems or special requirements please dial our hot line number 8’ lees ik. ‘We take prompt action to rectify any problem you may experience. We really do care’. “Nou neem ik aan”, zeg ik als een echte Sherlock Holmes, “ dat als ze de housedetectives ze gaan ondervragen en ze fouilleren ze allang hun maatregelen hebben genomen. Dat geld is verstopt en weg. En misschien als ze doorslaan en bekennen, dan krijgen we het geld terug en staan zij op straat. Laat het ons een troost zijn dat ze het hier goed kunnen gebruiken”, besluit ik Jan Pronkerig. We wachten nog tot elf uur, maar niemand komt kloppen om het geld terug te brengen.
Dan lopen we naar het winkelcentrum naast het hotel. We drinken eerst een lekkere cafezinho voor de schrik en lopen dan langs wat winkels. “Wat een leuk shirt hangt daar”, zegt Johan, “als ik dat nu niet koop heb ik al vijftig gulden terug”. Even later kopen we een hele mooie schaal niet. Nu hebben we zelfs geld over. Tevreden lopen we weer naar buiten. Rio baadt in het zonlicht. We nemen een taxi naar de buurt waar we vroeger een flat hadden toen ik daar gestationeerd was. We lunchen uitgebreid in ons voormalige favoriete restaurant. We worden niet herkend maar het eten smaakt nog net als toen.
Om zes uur ’s avonds wordt de was teruggebracht. Met een stalen gezicht overhandigt dezelfde jongen van die morgen de schone was. “Obrigado”, zeg ik masochistisch. Vanuit de kelders van het hotel schalt een holle lach op. Hij lijkt uit de wasserij te komen.
Tien dagen later zijn we weer thuis en inderdaad alles ligt en staat er nog precies zo bij als toen we weg gingen. De poezen miauwen luidkeels van vreugde dat we er weer zijn. O ja, denk ik, mijn identiteitskaart. Ik bel de divisie. Niets gevonden. De bedrijfsbeveiliging: ze hadden er vier gevonden die dag alleen al, maar de mijne was er niet bij. Maar ene meneer Termaat, ook van de bedrijfsbeveiliging, bij wie al de kaarten uiteindelijk terecht komen, wist misschien meer. Ik bel hem op en noem mijn naam en voordat ik iets kan vragen vertelt hij al dat mijn kaart gevonden is en wel in de trein van Rotterdam naar Amsterdam. Dat betekent dat ie minstens eenmaal heen en weer is geweest naar Vlissingen. Een Deense zeekapitein had hem gevonden en er een briefje bij gedaan, dat had de heer Termaat in mijn postvakje laten bezorgen en als het goed was lag het daar nu. Een paar dagen later was ik op Schiphol. Er lag een kaartje van kaptajn Flemming Pedersen van M/T Sara Theresa van tankskibrederiet Herning A.S. Die had mijn kaart gevonden en opgestuurd. Er zijn nog nette mensen in de wereld. Bedankt kaptajn!

 
In Bangkok gelogeerd
Oktober 1991.

“Europa vliegen is helemaal niet zo erg als je tenminste niet zo afschuwelijk vroeg op moet”, mompelde ik terwijl ik de wekker afzette net toen die het klikje maakte, een fractie van een seconde voordat ie afging. Snel kleedde ik me aan. De poes had besloten de nacht op mijn klaarliggende broek door te brengen, zag ik. Vlug veegde ik de haren eraf en rende naar de metro. Zo vroeg als het was, stond er al een junk met een gestolen fiets die hij te koop aanbood. “Mooie fiets, hoor”, zei hij. Inderdaad, zag ik. Er zat nog een pakje brood onder de snelbinders. De wettige eigenaar had hem - de fiets - zeker even tegen een winkel gezet om sigaretten te kopen of zo, dacht ik en meteen daarop, dat bestaat dus nog, iemand die een pakje brood onder de snelbinders meeneemt naar zijn werk.
Het Centraal Station glansde majestueus in de ochtendzon, beneden in de gang was het al druk. Rugzaktoeristen werden net wakker en rekten zich uit. Een conducteur groette me joviaal, mij waarschijnlijk voor een treinbestuurder houdend omdat ik een bordeaux rood jack over mijn uniform droeg. Een goed uur later vlogen we naar Londen en weer terug. Het eerste vluchtje na de vakantie was voorbij. De dag erop zou ik naar Bangkok vliegen
Aan boord al, op weg naar Bangkok, ging het gesprek over het feit of we in Baan Thara, het KLM crewhotel zouden logeren of dat we naar het even verderop gelegen Rama Garden Hotel zouden gaan. Het Baan Thara is namelijk te klein om alle bemanningen te kunnen huisvesten.
Rama Garden is een hotel waar niets op aan te merken valt. Gewoon een internationaal hotel, dat overal kan staan, al hebben ze iets met energiebesparing. Een loffelijk streven. Maar daardoor is het in de lobby wel aardedonker. Je kan er nauwelijks een krant lezen. En ook hebben ze de airco niet al te koel staan. Zeg maar rustig dat het in de lobby een beetje benauwd is. Nu hebben de tropen als eigenschap dat het er over het algemeen warm is. Dat vind ik juist wel prettig. Dan moet je als je zuinig wil zijn de lobby openmaken en de wind vrij spel geven. Maar zo is het niks, warm en benauwd. De elektriciteit in de kamer werkt ook pas als je de sleutel in een soort contact in de muur stopt. Ook waarschuw ik iedereen voor het afstapje naar de badkamer. Even zo goed vielen er toch weer een paar bijna van dat verraderlijke stapje. En wat deden de verliefde kakkerlakken op de wastafel? Men begrijpt inmiddels dat we dus in het Rama Garden logeerden en pas op de terugweg, na onze reis naar Taipeh, in Baan Thara zouden verblijven. Behalve de cockpit. Die zitten altijd in Baan Thara, riep er iemand. Ik las laatst dat dat niet zo was maar uit eigen waarneming heb ik maar één vlieger in Rama Garden gezien en op een avond in Baan Thara wel vijftien vliegers. Dat was in de bar en ze kunnen natuurlijk wel met een taxi uit Rama gekomen zijn,maar toch. In die bar heb ik trouwens nog lekker staan bekvechten over de parasols die de stewardessen niet meer mee mogen nemen, want dat staat niet of zo. Een stewardess met een blauw verpakte parasol onder haar arm. Stel je voor.
Maar waarom zitten we eigenlijk zo graag in Baan Thara? Heel eenvoudig. Het is een heerlijk ‘home away from home’. Alleen maar KLM’ers om je heen en dat is ook wel ontspannend. Je kent het personeel dat je na al die jaren als vriend begroet. Bovendien is het er gezellig informeel. De tuin begint nu ook heel mooi te worden.
De avond van de dag van aankomst gaan we met een taxi naar Baan Thara om daar te eten. Gek gevoel dat je er niet zoals altijd naar je kamer kan lopen, denk ik als ik aan het zwembad gezeten een biertje zit te drinken. En aan tafel in het restaurant vraagt de ober of je betaald of tekent want als je er logeert ben je in vol pension. Op zo’n manier voel je je een beetje ontheemd in je ‘eigen’ hotel. Je hoort er wel maar je logeert er niet en je kijkt een beetje jaloers naar anderen die er wel logeren. Van diverse kanten heb ik verschillende plaatsen zien aanwijzen waar de nieuwe aanbouw zou komen om de bemanningen allemaal in Baan Thara te laten logeren. Het laatste dat ik vernam is dat er een annex zou komen op de huidige parkeerplaats, vlak voor het standbeeld van de ‘chef vlieger’ - een mensfiguur met adelaarskop en gespreide vleugelarmen die we zo noemden -.
Terwijl we een beetje van de avondstemming zitten te genieten - die muggenmelk helpt echt, anders houd je het hier geen minuut uit daar bij het zwembad na zonsondergang - , zegt iemand: “Weet je wat je bijna niet meer ziet, dat mensen langs de route radio’s en tapes meenemen”. Hé ja, dat is waar, vroeger nam ik altijd mijn radiootje met mijn cassettespelertje mee en bandjes natuurlijk. Tapes van de radio thuis opgenomen. Altijd wel leuk om het nieuws van een paar maanden ervoor te horen tussen de klassieke muziek in. Op het laatst wist ik precies wanneer de omroeper zich versprak. Maar ook stelde ik na enige tijd vast dat ik er ontzettend melancholiek van werd. Dus liet ik van lieverlede het radiootje thuis en het gekke is, ik taal er niet meer naar. Misschien komt het wel doordat tegenwoordig de meeste hotels radio op de kamers hebben, vaak ook met een klassieke zender of anders hun eigen tapes die ze dan vergeten te verwisselen, zodat je dan de hele dag de ouverture 1812 kunt horen. Je had collega’s die zoveel apparaten bij zich hadden dat ze wel een soort van ruimte station leken als je op hun kamer kwam.
Dan gaan we terug naar Amsterdam. We hebben een Mobile Crew Rest aan boord. Het is een soort container waar zeven bedden in zijn aangebracht. Als je er in bent lijkt het nog het meest op een cabine in een schip. Er waren bij vertrek wat moeilijkheden met het smokedetection system, maar uiteindelijk bleken alle systemen goed te werken en kregen we als opdracht mee dat iedereen van de crew op de lange vlucht verplicht drie uur moest rusten. Dat ik dat nog mee mag maken: dat de wet me voorschrijft dat ik drie uur verplicht moet slapen!
Trouwens, opvallend ook hoe rustig de passagiers zijn de laatste tijd. Het feesten helemaal achterin het vliegtuig zijn toch door het cabinepersoneel voortdurend en met zachte dwang verholpen. De mensen lijken nu te beseffen dat het beter is in een soort lotushouding op je stoel te gaan zitten af te wachten, totdat je er na twaalf uur of zo bent.
Ik had de tweede slaapbeurt gekozen en daar lag ik dan in mijn ‘one size fits all but me’ overall. Nou ja, het ging best alleen moest ik niet bukken want dan werd er zo’n stratenmakers spleet zichtbaar zei me Leontine, de pantrystewardess. Ik bukte dus niet maar ging samen met zes dames te bed. - Another first! -. Eerst allemaal bewonderende opmerkingen over die prachtige slaapkajuit, dan wat gegiechel en voorts slapen. Bij wat turbulentie wiegen de meesten in slaap. De module kraakt een beetje, ook net als een schip. De airconditioning suist zachtjes. Moet ik eigenlijk plassen, vraag ik me af? Nee, ik moet niet plassen, stel ik mezelf gerust. Ik sukkel weg maar hoor mezelf opeens snurken. Ik snurk dus en dat is heel erg voor mijn mede mens. Niet snurken, denk ik. Maar niet snurken is niet slapen. Na drie uur wordt er geklopt en staat mijn collega met glazen sinaasappelsap aan de deur. Ik heb dus niet geslapen, denk ik. Maar dan zegt iemand: “Was jij dat Cor, die zo heeft liggen snurken?”. Ik? Moi? Dus toch geslapen.

 
In Mexico gelogeerd
December 1991

Het lijkt me altijd zo lang te duren voordat je in Mexico in je hotel bent. Op het veld staat dat ietwat ‘simpele’ jongetje de koffers van de crew bijeen te halen. Je moet dat eigenlijk zelf doen maar hij heeft zich tot kruier opgeworpen en daarvoor krijgt hij van iedereen wat geld. Hij draagt een zonneklep waar KLM op staat. En als wij wegrijden roept ie altijd enthousiast: “Thank you ladies, thank you misters”. Vroeger toen hij ermee begon was hij broodmager maar nu zit er wat vlees op zijn wangen. Hij mag dan wat simpel zijn. Hij is beslist niet gek! Hij heeft voor zichzelf een baantje gecreëerd en zijn foto staat zelfs in het KLM fotoboek van een jaar of drie geleden.
Dan rijden wij langs stille wegen, het is al laat, naar het hotel. Even een formulier invullen. Het gaat best vlug maar het lijkt lang te duren voordat je in je kamer bent in Mexico. En elke keer als je een hotelkamer opendoet begint het karakter van die kamer zich al kenbaar te maken bij de deur. Heb je een gewone sleutel? Draait die gemakkelijk om of is het moeilijk wrikken? Soms is zo’n slot kapot en moet je - pvd - weer naar beneden. Ik zal iemand met u meesturen. Nee, het lukt echt niet. Geef me een andere kamer, het kamermeisje heeft het slot ook al geprobeerd. Toch iemand mee. Je bent al zo moe. Nee, die ‘iemand mee’ kan de deur ook niet open krijgen. Weer naar beneden met je koffer en je tas. Zwetend en woedend sta je weer voor de desk. Ik zei toch ….. Hotels zijn ontzettend eigenwijs en geloven je nooit.
Soms heb je van die kaartsleutels. Altijd ruzie mee gehad. Weet het nu. Kaart in gleufje steken. Eruit halen. Groen lichtje knippert. Deurknop omdraaien. Dat heeft me vijf jaar gekost om daar achter te komen.
Hier gaat de deur meteen zonder haperen open. Maar wat is dat! Het lichtje van de telefoon knippert. Nu al een boodschap? Bel met de frontdesk. Nee, u moet operator bellen. Bel nul. Een bericht? Nee, het is nog van de vorige logé. Die is dan meteen nog een beetje aanwezig.
- Vloog laatst met een stewardess die nog maar kort in dienst was en die niet begreep dat zo’n brandend lampje op de telefoon betekent dat er een boodschap voor haar was. Ze kwam dus te laat naar beneden -.
De nul zal het lichtje uitdoen. Lichtje blijft knipperen. Wacht op koffer. Wil een biertje pakken uit het ijskastje, maar heb daar geen sleuteltje voor gekregen. Jammer, dan maar geen biertje. Daar is de koffer. Duurde wel erg lang. Goed, de kofferjongen krijgt toch een fooi. Lichtje knippert nog. Na vijf minuten is het nog aan. Bel weer. Zelfde verhaal. Laat ik me niet opwinden. Ik leg een kussen op de telefoon en ga slapen. Als ik de volgende morgen wakker word kijk ik voorzichtig onder het kussen, het brandt nog. Bel weer. Andere telefoniste. Ze zal het uitdoen en terwijl we spreken, as we speak, gaat het uit.
Wat is er nog meer met de kamer? De wc hikt. Als ik heb doorgespoeld, hikt hij nog een tijdje na. En dan is er nog het uitzicht: Mexico stad staat toch al niet bekend om zijn schoonheid maar hier kijk ik uit op een doodlopend achterstraatje waar politieagenten, gek van verveling, uit hun wachthuisje hangen. Het straatje blijkt de achterkant van de Amerikaanse ambassade te zijn. Ik loop dat soort ambassades altijd snel voorbij, zo ook de reisbureaus van El Al. Je zal er maar net voorbij lopen als er een bom ontploft! Maar er gebeurt deze nacht niets. Wel kan ik de nacht van minuut tot minuut volgen. Ondanks de slaappil. Die maakt wel veel ZZZZZ’s in mijn hoofd, maar slapen, ho maar. Eigenlijk slaap ik nooit die nacht van aankomst in Mexico. Ligt het aan de hoogte of het tijdsverschil?
Ook staat er nog een plant op de kamer. Hij valt eigenlijk niet zo op, die plant. Wanneer heb je nou een plant op je kamer? “Krijg jij wel genoeg water?”, vraag ik hem zorgzaam. Planten lijden over het algemeen toch een kommervol bestaan in hotels. Meestal, vooral in tropische hotels, vergeet men die arme planten water te geven. Ik weet wel hoe dat komt. Buiten groeit alles uit zichzelf naar hartelust. Dus denken de mensen die in zo’n groen land wonen er helemaal niet aan die arme planten in lobby en hal water te geven. Ik giet een glas water in de droge pot. Muchas gracias meen ik te horen. Katterig en moe staar ik naar buiten. Er hangt een diepgrijze lucht boven de stad. Zelfs het aankleden kost me moeite en dan ga ik naar beneden om te ontbijten. Ik struikel de lift binnen omdat die niet gelijkvloers aansluit. ‘Joyeuse entrée’ becommentarieer ik vrolijk mijn binnenkomst. Er staat namelijk een zeer Frans uitziend echtpaar in de lift. Hoe kan je zien dat een echtpaar Frans is? Hij draagt geen alpinopet en zij lijkt verre van op Brigitte Bardot. Toch waren het Fransen. Ik zag het op de één of andere manier. Ze mompelen wat, ja hoor, in het Frans. En ik denk op weg naar de eetzaal: “Is het eigenlijk niet ‘entrée joyeuse’?”.
Bij het ontbijt zien we de naar Houston vertrekkende crew. Ze hebben kaartjes van een tennistoernooi voor ons kunnen versieren. Ik ga zeker niet want ik kan niet uitstaan dat de één de ander probeert te laten verliezen. Een man - vrouw of acht van onze crew gaat naar het tennissen kijken. De andere dag zal ik ze terugzien. Sommigen flink verbrand. Je denkt er niet bij na op zo’n sombere zondagmorgen maar je zit wel de hele dag verder in de zon. Ik hoor bij het groepje dat op museumbezoek gaat. Nicoline heeft ons het museum en voormalige woonhuis van Frida Kahlo, een beroemde schilderes, vriendin van Picasso en Trotsky, aangeraden en omdat ze het zo mooi vindt gaat ze zelf weer mee. Die Frida, vertelt Nicoline, was invalide doordat ze in haar jeugd bij een tramongeluk aan een staaf is gespietst, wat haar niet verhinderd heeft een prachtig oeuvre geschilderd te hebben, vriendschap te sluiten met allerlei beroemdheden en zelfs tweemaal met dezelfde man te trouwen, de eveneens beroemde schilder Diego Rivera. Trams rijden er niet meer in Mexico dus wij nemen een taxi van het hotel. “Altijd duurder, maar die weten meteen waar het is”, zegt Nicoline. De taxi is een Amerikaanse slee met vinnen uit de vijftiger jaren. Het valt me altijd op dat daar zo weinig ruimte in is. De chauffeur vertelt in vloeiend Amerikaans over de Mexicaanse geschiedenis. We rijden door prachtige wijken naar Frida haar huis dat geschilderd is in een mooi paarsachtig bruin. Fraaie bomen omzomen het, maar op de poort staat een bordje: “Cerrado’.
Het verhaal van mijn leven. De Sainte Chapelle in Parijs is ook altijd dicht als ik kom. Eveneens de Sixtijnse kapel in Rome. En ook al die Franse kastelen waar ik voor heb gestaan.
Wat nu? De chauffeur stelt een markt voor. “Te toeristisch”, zegt Nicoline, “maar waarom niet naar het huis van Diego Rivera?”. Een heel mooi Rietveldachtig huis met een tweelinghuis ernaast dat via een loopbrug vanaf het dak verbonden is met het eerste huis. Zo konden Diego en Frida samenkomen of juist bij elkaar weggaan. Maar eerst moest die arme Frida al die trappen op met haar invalide lijf.
Enfin, deze huizen zijn ook gesloten. Ondertussen voel ik me na die slapeloze nacht soms redelijk dan weer barst het zweet me uit. Nu ook.
Waarom nu weer gesloten denk ik driftig. Het blijkt dat er vergaderingen worden gehouden. Maar het atelier is wel te bezoeken voor zeshonderd pesos. Alleen heeft die arme sloeber van een kaartjesverkoper geen wisselgeld voor duizend. Weer zweet en innerlijke woede. Hij stuurt de suppoost de buurt in op zoek naar wisselgeld. Eenmaal in het atelier valt de boosheid van me af. Het is er mooi, schilderachtig zelfs. Er hangen houten en papieren poppen en geraamten. Voor de Allerheiligenoptocht, zegt de suppoost die met het wisselgeld erbij komt staan. Na afloop proberen we in de buurt een kop koffie te drinken maar hier is verder ook alles gesloten. Dan rijden we met een andere taxi terug. In de Zona Rosa vlak bij het hotel drinken we een bier en eten we een salade en een kopje soep. Opeens gaat het gesprek over vegetarisme, dieren slachten met kerst en worden er ingrijpende verbeteringsvoorstellen voor de wereld ingediend. Enthousiast worden de voorstellen staande de lunch aangenomen. Vervolgens gaat ieder zijns weegs waarbij ik me totaal gedesoriënteerd van het hotel weg in plaats van er naar toe loop. De co - piloot draait me om en zet me op het goede spoor. Het bier weegt vijf kilo per been als ik eindelijk weer op mijn kamer ben en me zwaar steunend op het bed laat vallen. De plant krijgt nog een glas water en ik zet de tv aan. Stierengevechten. Bah. Toch blijf ik gefascineerd kijken. Er zit wel degelijk een zekere schoonheid in dit vreemde ballet. De arme stier, gekweld en gepijnigd door mannen in zeer malle pakjes. Hoe kunnen situaties nu mooi zijn als mensen daarvoor dieren mishandelen? Met deze vraag doe ik even later het licht uit. Het is vijf uur in de middag en ik slaap tot de volgende morgen zeven uur. Helemaal fit ben ik dan weer om terug naar Houston te vliegen.

This page is powered by Blogger. Isn't yours?