26 februari 2006

 
In Koeweit gelogeerd
Maart 1982


03.00. We taxiën erg lang rond en staan dan eindelijk stil voor het stationsgebouw dat in de vorm van een gigantische Concorde is gebouwd. Die sjeiks laten zich door de architecten kennelijk van alles aanpraten. Van binnen is het allemaal duur marmer, chroom en leer wat de klok slaat.
Ieder land heeft voor wat betreft zijn toelatingsbeleid zijn eigenaardigheden en hier moeten we een crew book tekenen. Dan gaan we door de douane, die ons zonder veel speuren naar de verboden drank alcohol laat gaan. Vreemd genoeg is alcohol een Arabisch woord.
03.30. Nu staan we op de stoep van het stationsgebouw bij een temperatuur van vijfendertig graden en al spoedig zien we het crewbusje eraan komen. Ik dring voor bij het instappen om op de stoel achter de deur te gaan zitten, want daar kan ik mijn benen kwijt. Het nadeel is dat je als eerste bij het uitstappen de deur moet openen en aangezien mijn leven één lange strijd met onwillige sloten is, zie ik daar een beetje tegen op. Eén van de kofferjongens van het hotel - heten die officieel geen chasseurs - die is meegekomen om bij het inladen te helpen, gaat wanneer iedereen is ingestapt tegenover me op de grond zitten met zijn benen in de afstap. Hij zal dus straks de deur openen, bedenk ik tevreden. Tijdens de rit loert hij voorzichtig naar de stewardessen. Arme ziel, want met je lust kan je in Moslimlanden weinig terecht.
03.45. Aan de balie van het hotel checken we in. We geven onze paspoorten af en wisselen geld. De Koeweitse munt, de dinar, is in duizend eenheden onderverdeeld. Even moeilijk als toen vroeger het Engelse pond eerst in twintig shilling werd verdeeld en de shilling nog weer eens in twaalf pennies. Dokters en andere dure winkels berekenden hun prijzen echter weer in Guineas en dat was dan weer eenentwintig shilling, hoewel dat muntstuk als zodanig niet bestond. Het is een grote vreugde in mijn leven geweest dat ik dat systeem heb mogen zien veranderen. Ik herinner me dat op de dag voordat het decimaal stelsel werd ingevoerd de Sunday Times nog opriep om het niet te doen. “We still don’t have to do it”, of iets dergelijks.
04.00. Het hotel ligt aan zee of aan de woestijn, het is maar hoe je het beziet. Het bestaat uit een verzameling identieke gebouwtjes ieder van twee verdiepingen. Elk gebouwtje is achtkantig en wordt met een koepeltje bekroond, de kamers hebben ook acht hoeken. Systeem honinggraat. Voor de badkamer heeft dat tot gevolg dat de douche in een piepklein hoekje zit en ook de afvoer is niet je dát. Want na het baden staat de badkamer meestal blank, al heeft dat niets met die vele hoeken te maken. Er zijn ik weet niet hoeveel van die uit grijze stenen opgetrokken gebouwtjes en dat geeft dan weer alles bijeen de indruk van een kashba. Opnieuw zo’n leuk idee van een creatief tiep. En net als in een echte kashba verdwaal je gegarandeerd op weg naar je kamer ofschoon de kamernummers van de respectieve gebouwtjes hun eigen kleur hebben. ’s Nachts om half vier zie ik echter nauwelijks het verschil tussen blauw en groen, enfin. Na enig dwalen arriveer ik doordrenkt van het zweet op mijn kamer. De kou op de kamer omarmt me zodat mijn natte hemd tegen het lichaam kleeft. Ik zet de airco op ‘low’, maar hij geeft toch nog een straffe bries af. De kofferjongen komt met mijn koffer en even later na me wat verfrist te hebben, lees ik nog wat en sluit dan de moede ogen.
07.30. Of de gangen hebben een geluidsversterkende akoestiek of de meisjes die de kamers schoonmaken hebben geschoolde stemmen. In ieder geval word ik wakker van hun schelle gekwek in een Indiase taal. Ze bestaan het om met elkaar te praten, de één vanuit een kamer op de bovenverdieping en de ander vanuit een kamer op de begane grond. Woedend spring ik naar buiten en leg ze het zwijgen op. Misschien heb ik wel een prachtige gedachtewisseling verstoord. Ik probeer nog wat te slapen maar het lukt me niet meer zo goed.
10.30. Moe van het woelen sta ik op. Ik trek mijn Arabische jurk, thoba genaamd, die ik als ochtendjas gebruik, aan. Dan bestel ik telefonisch het ontbijt. Arabisch brood, dat zijn die niet vette pannenkoeken, gesneden tomaat, wat kaas en koffie. Even later wordt er aan de deur gebeld. Dit is één van die hotels waar ze kloppen te ordinair vinden, dus zit er een belletje op elke deur. De ober, een jongen uit India, brengt mijn bestelling maar zonder potje koffie. Ik moet zelf mijn koffie maken, vertelt hij me. Geduldig tovert hij een elektrische waterketel uit een kast, sleept een bed opzij waarachter zich het stopcontact bevindt en legt me uit hoe het verder moet. Pakjes oploskoffie liggen op het plateau.
11.00. Het ontbijt is op. Ik lees mijn boek met korte verhalen van De Maupassant uit en realiseer me plots dat ik verder niets meer te lezen bij me heb. Er breekt een periode aan waarin ik, starend, aan mijn snor zit te trekken. Heerlijk is dat, af en toe een haartje eruit rukken. Het is een soort aspergesteken, maar dan op je bovenlip.
11.45. Na enige tijd begin ik in wanhoop maar in de Koran te lezen. Hij ligt in Engelse vertaling, net als in Amerika en Europa de Gideonbijbels op de hotelkamers. Als ik een tijdje aan het lezen ben merk ik dat ik verkeerd ben begonnen, namelijk voorin en de Koran moet je van achteren naar voren lezen. Boeiend vind ik het niet en na enige tijd leg ik de turf zuchtend weg. Wil je je geest eens verijken…..
12.40. Ik krijg een aanval van heimwee. Ik wil naar huis en wel direct. De muren van de kamer vliegen op me af. Het is ook een sombere kamer, het raam geeft uitzicht op een muur met wat buizen erlangs. Heel vroeger legden sommige stewardessen, om de kamers wat op te vrolijken, antimakassars op de rugleuning van de stoelen. Dat waren van die gehaakte kleedjes die oorspronkelijk waren bedoeld om de rugleuning van de stoel tegen de vette haarpommade - Makassar olie - van de heren te beschermen.
13.02. De hoteltijdschriftenwinkel moet uitkomst bieden denk ik optimistisch. De man achter de toonbank staat wat broeierig met iemand te praten en ik wordt achterdochtig bekeken. Wat is hier aan de hand? Voor mij mogen ze conspireren dat het een lieve lust is, ik versta toch geen Arabisch. Er blijken geen tijdschriften te zijn, slechts wat onleesbare kranten. Het kookboek in het Engels dat in het rek staat lijkt me interessant. Het gaat over koken in de woestijn. Daar wil ik meer van weten! Het valt tegen. Het gaat over toetjes. Dessert cooking. Even niet opgelet.
Verder staan er wat verbleekte romans in een soort van boeketreeks, geschreven door een Engelse, Barbara Cartland geheten. Ze specialiseert zich in liefdesverhalen in een historisch kader. Ik verzin even zo’n verhaaltje om te laten horen hoe het ongeveer gaat.
Een Duitse boerin, die net het bericht heeft gekregen dat haar man is omgekomen in de slag bij Jena, 1806, staat wenend bij de wieg van haar kind. Dan hoort zij hoefgetrappel, een paar Franse officieren van het overwinnende leger houden halt bij haar stulpje en vragen om wat water. Eén van hen, een kleine man, is bijzonder met haar lot begaan. Hij komt ’s avonds terug met wat kleren en voedsel. Na enige bezoeken worden ze heftig verliefd op elkaar. Dan moet de officier verder naar Berlijn en dan blijkt door een toeval, die man is NAPOLEON HIMSELF. Zij wordt nog gravin en heel erg rijk omdat Nap dat allemaal zo regelt. The end.
13.18. Ik loop zonder boek maar met intens zelfmedelijden naar het zwembad. De bemanning ligt als kippen aan het spit te roosteren in de onbarmhartige zon. De hitte is oorverdovend en niemand zegt dan ook wat.
Dan ga ik naar het restaurant, waar als contrast met de hitte buiten, een koud buffet is aangericht. Ik weet zeker dat die bergen voedsel die daar liggen uitgestald mede voor mij bedoeld zijn. En omdat een mens zich niet al te zeer moet pesten zet ik me aan een smetteloos gedekt tafeltje neer. Laat het dieet de zenuwen krijgen.
14.25. Met een ronde buik van het eten wankel ik terug naar mijn moeilijk vindbare kamer. Op de televisie is een videofilm verzorgd door het hotel. Het betreft een oude Western, een draak, met als hoofdrolspeler de enige man ter wereld met een rubber gezicht dat hij niet kan afdoen. Robert Mitchum.
17.12. Daar wordt op de deur geklopt.Met een grijns staat mijn collega op de drempel. “Ga je mee naar mijn kamer, ik moet je wat vertellen”. Ik heb geen beslommeringen en loop met hem mee. Op zijn kamer wurmt hij uit een stapel wasgoed een fles whisky tevoorschijn. Gezamenlijk zetten we ons neer en converseren, praten, kletsen en naar gelang de bodem van de fles in zicht komt, roddelen en lallen we dan op het laatst maar zo’n beetje voor ons uit.
Verboden vruchten blijken ook in Koeweit heerlijk te zijn.
20.44. We gaan maar iets eten in de coffeeshop. De rest van de bemanning zit er ook, verspreid over verschillende tafeltjes. De captain met zijn vriendin, de co - piloot eveneens met vriendin en de BWK met zijn ietwat zuur kijkende vrouw, trouwens zelf ziet hij er ook nogal saggerijnig uit. Zeker ruzie gehad. De overige collega’s zitten gezamenlijk aan een tafel en zijn zo te zien in een vrolijke stemming. Met een misschien iets te uitbundige groet lopen mijn collega en ik in een zo recht mogelijke lijn naar een tafeltje en laten ons beheerst vallen. Niemand mag iets merken van Ons Geheim.
Een zware baklucht doordringt onze kleren. De ober die ons bedient lijkt vanwege zijn kapsel sprekend op Wim Kok van het FNV. Ik moet daar nogal om lachen. Ik eet wat taboule, dat is een mengsel van gehakte peterselie, tomaat en wat gekookte bulgur. Ook bestel ik homus, een mengsel van gemalen kikkererwten, knoflook en olie en natuurlijk weer dat heerlijke Arabische brood.
21.36. In de aangrenzende ruimte is grote activiteit ontstaan. Het is donderdagavond, dat betekent voor Koeweiti zaterdagavond dus eigenlijk. Er is een disco georganiseerd. In modieuze en daarom veel te wijde spijkerbroeken stappen de jongelui driftig rond. Er loopt één heel erg dikkerdje bij ook in zo’n Volendammer broek. Geamuseerd kijken we wat rond. Geen meisje is er te zien, misschien komen die straks onder geleide of hebben die een disco - avond in het plaatselijk Leger des Heils.
22.00. Opnieuw zoek ik naar mijn kamer, een goede postduif zal ik nooit worden. Ik maak wat aantekeningen voor dit stukje en ga slapen.
De volgende morgen om negen uur worden we gewekt. Ik heb een vage hoofdpijn.
We gaan als passagier met Koeweit Air naar Athene. We mogen eruit en het spijt me niks.

This page is powered by Blogger. Isn't yours?