25 februari 2006

 
In Biak gelogeerd
April 1982

Vlak voor ik de tunnel onder het Rijksmuseum wilde binnengaan zag ik een vrouw in een schitterend mooie bontjas me tegemoetkomen. Ik ben niet zo’n voorstander van bont en deze jas leek me van een zeer exclusieve op uitsterven staande diersoort te zijn. Alhoewel ik moet bekennen dat ik met felle kou graag een Russische bontmuts draag. Die een vriend Gijs Hesp genaamd, vrachtrijder op Moskou, ergens in een Sovjet staatswinkel voor buitenlanders voor twintig dollar heeft gekocht. Hij is gemaakt, die muts, van het soort bont dat ik om indruk te maken wolf noem. Maar dat waarschijnlijk gewoon konijn is. Lapin, dus.
Goed, ik staarde bewonderend naar die bontjas, die bekroond werd door een hoed van dezelfde pelssoort. Plotseling kwam er een stem vanuit die mantel, die me vriendelijk begroette. Het bleek een stewardess te zijn. Waar zou ze het van doen, dacht ik roddelachtig. In de tunnel zelf stond een meisje van voor in de twintig te zingen. De onderdoorgang heeft prachtige badkamer - akoestiek zodat vaak muzikanten, die een centje willen verdienen, daar gaan staan. Het meisje zong met heldere sopraan de aandoenlijke Bach cantate ‘Ich habe genug’. Of ze het meende wist ik niet en voor de zekerheid gooide ik een gulden in de voor haar liggende muts.
Toen ik de tunnel uitkwam werd ik verblind door het licht. Er kwam een man in vale regenjas gekleed me tegemoet. Pas toen ik enige meters verderop was besefte ik dat ik in de ietwat gebogen gestalte een bekende was tegengekomen. Maar wie? Nadat ik enige tijd in mijn geheugen op zoek was geweest naar de oplossing van die vraag wist ik het opeens. De verlopen figuur die ik was tegengekomen was Terg! Terg, mijn hemel dat was wel zo’n twintig jaar geleden dat ik hem voor het laatst gezien had. We hadden elkaar ontmoet toen we, zoals dat toen heette, als hofmeesters een reis naar Melbourne gingen maken. Het was een chartervlucht per Superconstellation. We begonnen de tocht met een lege machine vliegend naar Bremen of Hamburg. In één van die Noord Duitse havensteden zouden we onze passagiers oppikken. Vandaar uit zouden we samen met ze slippen in merkwaardiger wijze alle met een B beginnende plaatsen. Beiroet, Bangkok, Biak en Brisbane. De passagiers waren Duitse emigranten van verschillende leeftijd en kunne. Uiteindelijk zouden we in Melbourne nieuwe passagiers voor de terugweg ophalen.
Tot Bangkok ging alles goed. Terg had zich zeer populair gemaakt bij de passagiers, vooral de vrouwen vonden hem erg aardig omdat hij goed van de tongriem was gesneden en er aantrekkelijk uitzag. De kapitein bleek in Bangkok een kwade dronk te hebben zodat we een beetje uit zijn buurt probeerden te blijven.
De volgende dag na een tussenlanding in Manilla passeerden we op weg naar Biak de evenaar. Terg had zich voor die gelegenheid als Neptunus vermomd. Hij had zijn kleren uitgetrokken, het vosje van een passagiere dramatisch om zijn heupen gedrapeerd en met lipstick zijn lijf geverfd. Plots kwam hij achter een gordijn vandaan en doopte de passagiers met champagne. Onze stewardess Pauline, die zo dom was geweest te melden dat ze nog nooit over de evenaar was geweest, moest het eveneens ontgelden. Ze werd gillend door de cabine achterna gezeten en uiteindelijk met een smerig mengsel van tomatenketchup en chocola plechtig gedoopt. Ik verdacht Terg ervan zelf ook nog nooit bezuiden de equator te zijn geweest.
Nauwelijks waren we de evenaar over of we hoorden een knal. Ik nam aan dat dat niets met het passeren ervan te maken had. Even later werd er een motor stilgezet - in vaanstand zoals dat heette - . De passagiers keken wat benauwd, maar wij zeiden vol bravoure dat er niets aan de hand was en dat de Superconnie hoewel hij vier motoren had het beste driemotorige vliegtuig ter wereld was. Men was moeilijk te overtuigen.
Na een uur of zo landden we in Biak. Bij inspectie bleek een bougie uit de motor geslagen te zijn dwars door de motorwand heen. Geschrokken bekeken we het gat. Men zei dat de reparatie wel twee dagen zou duren.
Laatst sprak ik een tegen zijn pensioen aanzittende boordwerktuigkundige. We hadden het over motorstoringen in moderne vliegtuigen. “Ach”, zei hij verachtelijk, “tegenwoordig stelt dat allemaal niets meer voor. Vroeger, dàt waren heerlijke storingen. Je stond uren onder de kist te klooien en te zoeken waar het mankement zat. Pikzwart zag je van de olie. Heerlijk was het”. Meewarig keek ik hem aan. Zo heeft ieder zijn eigen privé hemel.
Het hotel in Biak was een prefab houten gebouw en we moesten bij elkaar op de kamer wegens plaatsgebrek. Zo zag ik dat in Terg’s koffer slechts één vuil hemd rondzwierf, gezelschap gehouden door een tandenborstel. “Heb je verder niets bij je?”, vroeg ik niet gewend zijnde aan zo’n bohémien. Hij bleek slechts voor de vorm zijn koffer mee te hebben genomen.
We gingen bier drinken dat eerst langzaam maar later steeds sneller begon te stromen voor de consumptiebonnetjes die Terg van de vrouwelijke passagiers aftroggelde. In de bar stond een luitenant - kolonel van de landmacht. Nederland was in de veronderstelling toentertijd dat we Indonesië van het bezit van Nieuw - Guinea met militair geweld zouden kunnen afhouden. Zo kwam die overste daar.
“Zeg overste”, riep Terg, “weet u dat hier naast u de zoon van vice - admiraal van Snippenberg staat?”. Het klonk goed maar het klopte alleen zonder het woord vice - admiraal. Ik schrok, want ik kwam net met autoriteitsangst uit militaire dienst. De overste keek achterdochtig, maar scheen het toch te geloven. Terg bekeek grijnzend de door hem geschapen verlegenheid. Even later kwamen wat luchtmachtmilitairen de bar binnen. Onder hen herkende ik wat maten met wie ik op de vliegbasis Deelen had gediend. We, de hele bemanning, moesten mee naar hun schip. De luchtmacht was wegens gebrek aan accommodatie ironischer wijze op een schip gelegerd. Natuurlijk gingen we allemaal mee. Op het dek werd een groots feest aangericht. Eén van de vliegers vroeg hoe onze BWK heette. “Thijs”, zei ik. “En zijn achternaam?”. Die moest ik hem schuldig blijven. Ongelovig keek hij me aan. ’t Is vreemd, maar ik zal dat nooit vergeten, want het zegt iets over ons vluchtige leven en natuurlijk iets over mijn geheugen.
Toen we terugkwamen in het hotel troffen we de passagiers ook in zeer vrolijke stemming aan. Een oude man, die een beetje in de war was, zat moeizaam een veel jongere vrouw achterna. “Bij mannen houdt het nooit op”, zei Thijs, zonder achternaam, met enige trots. Terg hield zich bezig met, tot algemeen vermaak, de kwijnende vingerplanten op te eten. Ik was allang opgehouden hem van onverstandige daden te weerhouden. Alle Nederlanders van het eiland waren, op het gerucht van onze komst met zo veel vrouwen, in het hotel gearriveerd. Biak was namelijk bevolkt met louter mannen. Men schoof de stoelen opzij en het bal begon. Als Sukarno het had geweten had hij met één bom de hele verdediging van Nieuw Guinea uit kunnen schakelen. Onze gezagvoerder met zijn onaangename dronk liep barse bevelen uitdelend tussen de walsende menigte door. In het pandemonium luisterde niemand naar hem.
De volgende morgen schrokken we wakker van kanonschoten. Even dacht ik dat de oorlog begonnen was, maar het bleken slechts oefeningen te zijn. Terg wond zich erover op dat die overste hem er niets van had gezegd en hij vroeg zich af waarom die schoten nu naast ons bed moesten worden afgevuurd. In ieder geval waren we wel wakker en toevallig bleek het samen te vallen met onze calling - time. Zo ben ik sindsdien nooit meer gewekt.
De kapotte motor was dankzij harde arbeid van onze grondstaf weer gerepareerd. We vlogen door naar Brisbane. Onze passagiers die zagen hoe moe we van het feesten waren namen onze taak over. Nou ja, dacht ik, moe zijn is ook werken. Ze deden het erg netjes moet ik zeggen. Goede service. Ik kan het aanbevelen.
Vele uren later arriveerden we in Brisbane. Een tropische stad maar zeer Engels. Onze passagiers, sommigen in tranen, namen afscheid van ons. Ze hadden nog nooit zo’n reis gehad, zeiden ze diplomatiek. Wij vertrokken naar een hotel. Het was zo’n typisch Australisch hotel, eigenlijk om de pub heen gebouwd. De waard leidde ons naar onze kamers via ingewikkelde trappen en gangen. Hij verontschuldigde zich en zei dat we waarschijnlijk wel anders gewend waren, die schat. Het meubilair zou tegenwoordig, omdat het van ver voor de eerste wereldoorlog stamde, wel veel geld opbrengen. Boven de bedden hingen aan een soort galg grote ringen waar overheen een gazen klamboe was gedrapeerd. Pauline kreeg een giechelbui en kon niet meer ophouden. Snel verwijderde de waard zich. Weer bestelden we bier.
Ik kleedde me in een klamboe en deed, niet onverdienstelijk moet ik zeggen, een imitatie van Koningin Wilhelmina. De stemming steeg opnieuw tot ongekende hoogten. Terg verzon ter plekke gedichten, die hij met luide stem voordroeg.
Na enige dagen waren we weer in Beiroet. We vierden ons afscheidsfeest in Joe’s bar. ’s Nachts toen ik al in bed lag, verscheen Terg plots op mijn balkon vijf hoog. Hij was langs de achtergevel naar mijn kamer geklauterd. Moe van het gevelalpinisme viel hij op het bed naast het mijne in slaap.
De dag erop vertrokken we als passagiers per Electra naar Amsterdam. We moesten vanwege de volle machine in de eerste klas zitten. “Helemaal niet erg”, zeiden we. Ik voelde me verre van fris. In de wachtkamer van het vliegveld van Sofia, waar we een tussenlanding maakten, dronken we allen een glas giftig gekleurde limonade, alleen Terg bestelde baldadig slivovitz. Dat was voor hem de genadeslag. Even was hij heel erg stil.
Bij het opnieuw aan boord gaan bleek Pauline haar instapkaart, waarvan ons op het hart was gedrukt die goed te bewaren, kwijt te zijn. Hij was uit het plastic hoesje gevallen. Ze werd onder de machine door norse militairen tegengehouden en apart gezet. Terg die zijn spraak terug had, draaide zich bovenaan de trap om en riep: “Stuur je een kaartje uit Tomsk, Pauline?”. Ze kon het niet waarderen.
Later zag ik Terg nog wel eens in Amsterdam. We hielden een mislukte reünie, maar op den duur werd zijn drankzucht me te gortig en zijn verloofde haatte me.
Eens zat ik achter in de Maarse en Kroon bus op weg naar Schiphol. Ik zag haar op het Stadionplein instappen. Ze bleek niet genoeg geld bij zich te hebben voor een kaartje. De chauffeur nam haar niet mee, hoe ze ook soebatte. De mens is slecht en ik zeker op dat moment. Roerloos bekeek ik het tafereel. Even later zag ik haar verdrietig uitstappen.
Als het me ooit wordt gegeven die scène over te doen dan zal ik haar zeker te hulp schieten. Maar de kans daarop moet wel uiterst klein worden geacht.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?