20 februari 2006

 
Dit is het enige verhaal dat niet geplaatst is. De redactie vroeg me om het terug te trekken, men vreesde dat de douane moeilijk zou gaan doen. Maar ik zet het nu toch tussen de verhalen in want het is al lang verjaard en tegenwoordig doen bemanningen dat soort dingen niet meer!

 
Kleedje
November 1982

Met hartkloppingen zat ik in de trein van Station Zuid naar Schiphol. Ik had enkele minuten in de rij gestaan om een kaartje te kopen. De rij had maar niet opgeschoten. De één betaalde met honderd gulden en dat kon de lokettiste niet wisselen. Een ander moest een moeilijke doorverbinding weten en ondertussen schoof de wijzer van de klok onverbiddelijk door naar het moment van vertrek van mijn trein. Normaal heb ik nog wel de speelruimte om de volgende trein te halen maar doordat de stadsbus meer dan een kwartier op zich liet wachten was de rek uit mijn schema gehaald.
Toen ik de trein het station hoorde binnen rijden gaf ik het op en rende ik, zwaar gehinderd door mijn koffer, de roltrap op om, net voor de deuren zich sloten, zwetend op de plastic treinbank neer te vallen.
Geen treinkaartje dus. Maar dan wordt de, weliswaar bange, anarchist in mij wakker. Ik wil zelfs geen kaartje meer omdat ik tegen wil en dank zwartrijder geworden ben. Zes minuten duurde slechts de rit en de conducteur kwam niet. Net toen de trein ging stoppen kwam hij de coupé binnen, anderen bleken ook te moeten betalen en hielden hem op. De trein stopte. De deuren openden zich. Gelukt! Voor niets naar Schiphol, maar wel arriverend als een, wat de Engelsen een ‘nervous wreck’ noemen.
Ik liep door de motregen naar het bemanningscentrum. Bij het passeren van het borstbeeld van Plesman zag ik dat hij een druppel aan zijn neus had hangen. Een onverlaat had zonder respect, maar met humor een blikje cola in zijn bronzen hand geduwd. Ik denk dat Plesman liever iets anders gehad zou willen hebben.
Stond dat beeld vroeger niet onder de trap van het Midway Hotel in Karachi? Met de spreuk, ‘The air ocean unites all people’? Maar misschien hebben ze meer afgietsels van die buste laten maken.
Snel doorlopend bereikte ik het bemanningscentrum en streepte nog net op tijd mijn naam door op het meldingsbriefje.
Na zoveel opwinding vond ik dat ik wel een kopje koffie had verdiend. De lekkerste koffie is bij de koeriers achter de douane te verkrijgen voor vijftig cent. De goedkoopste bij de automaat, die zich achter een schot, uit schaamte over zoveel slechte koffie voor zo weinig geld, verscholen heeft. Aangezien ik het treingeld nog te verbrassen had, vlug gewonnen, vlug geronnen, liep ik naar de koerierskamer langs de douane op zoek naar koffie.
Er stond een zojuist uit Bangkok aangekomen bemanning bij de douane, met een verstilde opwinding op het gelaat, die alleen door kenners te bespeuren is. De douaneambtenaar wees mensen terug naar de staatskassa boven. “Maar meneer, ik spreek de waarheid”, hoorde ik iemand kermen, “het kostte echt maar drie dollar!”. Toen stond ik weer buiten met mijn bekertje koffie en even later vroeg ik aan een steward van die crew, wat er aan de hand was. Hij vertelde dat er in Bangkok tegenwoordig namaak Lacoste shirts verkocht worden van identiek materiaal en voorzien van een namaak krokodilletje. Net echt dus. Maar zo echt dat de douane iedereen over de gewone prijs van ongeveer zestig gulden invoerrechten liet betalen. Grote stampij! Maar de ambtenaar deed slechts zijn plicht en was niet te vermurwen, zodat de zielen die meteen maar tien shirts gekocht hadden flink in de buidel moesten tasten. Dat was de keerzijde van de medaille voor degenen die status wilden verkrijgen voor een tientje terwijl het spul voor negentig gulden in de winkel ligt.
Later hoorde ik dat er een expert van de douane was bij gehaald. Die had inderdaad vastgesteld dat het hier om vervalsingen ging. Het staartje van de krokodil was iets te lang. Check het maar even, ik heb de mijne al bijgeknipt. De afwerking was minder en gezien de grote aanvoer wás het kennelijk zo goedkoop. Meneer Lacoste zag ik van de week met een gitaar in de Leidsestraat staan om wat bij te verdienen.
Ik moest denken aan een reis, vele jaren geleden, die voor velen van onze bemanning ook met spanningen bij de douane eindigde.
Toevallig had ik één van de figuren uit dit verhaal de dag ervoor nog uit de verte gezien. Op het opgebroken kruispunt voor het Concertgebouw, waar auto’s ongeacht de kleuren van de verkeerslichten voorbijraasden, staken een paar punks over. Eén van hen, die vond dat een auto hem te rakelings passeerde, gaf met zijn overdreven geschoeide voet een trap tegen het portier. De auto week een beetje uit en schampte een andere wagen. Even verderop stopten de beide auto’s en uit één ervan stapte Wim. Weer had hij eens pech, maar daarover later.
Samen met zijn vrouw Carla, die stewardess was had hij eens een IPB reis meegemaakt naar het Verre Oosten. Zij werkte, hij had vakantie.
- Zeg hoe zit dat nu eigenlijk met IPB rechten voor samenwonende gelijkgeslachtelijke relaties? Zit de zaak gezellig in de doofpot of moet ik dit soort afschuwelijke termen nog vaker gebruiken? -.
Op die bewuste reis wilde één van mijn collega’s een tapijtje kopen in Karachi, onze eerste stop. In de lobby van het hotel bezochten we het tapijtwinkeltje. Om onnaspeurlijke redenen gaan de meesten van ons naar het winkeltje van het tegenover ons gelegen hotel om daar de onyx of koperen asbakken, tennisrackets, hockeysticks enzovoort aan te schaffen.
Het was dan ook stil in de zaak. Eén van de aanwezige mannen deed zijn avondgebed en de anderen zaten in deze schatkamer met veel kleuren en lichtjes tussen de glimmende spulletjes te roken en te babbelen. We rommelden wat tussen de tapijtjes en eindelijk kwam de baas overeind. Hij toonde ons wat exemplaren en de keus werd bepaald op een fraai roestbruin met blauw kleed.
“Je hoort toch eigenlijk wat te drinken aangeboden te krijgen?”, vroeg ik mijn collega toen we de winkel weer verlieten. Door de omgang met al die Europeanen was deze Pakistani zijn gastvrijheidsregels kennelijk lang vergeten.
“Hoeveel invoerrechten moet je daar nu op betalen?”, vroeg ik mijn collega. “Invoerrechten?”, zei hij op een toon of ik naar een uitgestorven Indianenstam informeerde. Ik begreep het en deed er verder voor wat dat betreft het zwijgen toe.
We vierden de aanschaf met enige straffe whisky’s uit een fles die aan de aandacht van de Pakistaanse douane was ontsnapt.
Wim en zijn vrouw kochten ergens een cadeau voor iemand, een horloge. Dat hoorden we tenminste een paar dagen later toen we met hen in de tuin van ons hotel Plaswijck in Bangkok wat zaten te kletsen. Ze bleken het soort mensen te zijn dat, volgens hun verhalen althans, het ongeluk aantrok. Ik herinner me de juiste toedracht van hun verhalen niet meer maar het lag in de trant van, net een nieuwe jurk gekocht en meteen diezelfde middag nog een pot chocopasta erover of net een nieuwe hond, hond onder de tram.
Het horloge dat ze gekocht hadden zouden ze als volgt invoeren. Wim zou het doosje meenemen en Carla zou het uurwerk aan de pols dragend invoeren. Niets aan de hand dus. Maar in mijn hoofd begon een bromtoon te klinken. ‘Trouble’ betekent dat.
De middag daarop, enige uren voor ons vertrek naar Athene, zat ik in de hal van het Plaswijck Hotel te lezen. Er barstte een geweldig onweer los. Bliksemschichten spleten onder knallende donderslagen de inktzwarte hemel open. De regen sloeg in zulke grote massa’s neer dat ik mijn toevlucht in het midden van de open zaal zonder ruiten moest gaan zoeken. Maar zelfs daar gezeten stoof er soms een vlaag sproeiregen op me neer. Plots naderde er een figuur door het noodweer. Het was Carla, ze stormde de trap op, gleed uit over de door het vocht spekglad geworden treden en viel met haar knie tegen een scherpe rand van de stenen trap. De knie bloedde wat en begon op te zetten. “Wat kom jij nou door dat noodweer heen doen?”, vroeg ik. Ze had willen informeren of Wim die avond had mee gekund op de vlucht.
Die avond strompelde ze dapper aan boord. Het ging dus niet, maar we hadden weinig passagiers en ze kon zitten naast Wim. In Athene zou ze een dokter bezoeken en Wim ging op dezelfde machine die we daar binnenbrachten mee door naar huis.
De dokter in Athene kon echter weinig voor haar doen en ’s anderendaags kwam Carla, haar knie stevig omzwachteld, moeizaam de ontbijtzaal binnen. “Paniek, jongens!”, riep ze. De avond ervoor had Wim uit Nederland gebeld. Bij aankomst was hij door de uitgang van Schiphol gelopen waarop stond, NIETS AAN TE GEVEN. En dat was ook zo. “Mogen we voor de zekerheid even kijken meneer”, had de ambtenaar gevraagd. Geen bezwaar uiteraard want hij had ook niets, dacht hij, totdat de douane het lege horlogedoosje ontdekte. Waar was het erbij horende horloge werd er gevraagd. Wim verzon allerlei smoezen, geen van allen bevredigend, totdat hij aan den lijve werd gevisiteerd. Uiteindelijk kwam het hoge woord eruit. Zijn vrouw zou het uurwerk meenemen enzovoort. Alles werd genoteerd. Wim kon gaan. De hele affaire had meer dan vijf uur geduurd en toen hij thuis kwam had hij meteen Athene gebeld. “Laat eens wat van je horen!”.
Er ontstond enig rumoer in de bemanning. Carla werd vals aangekeken en de douanebriefjes die al waren ingevuld werden op hun waarheid getoetst en bijgewerkt waar dat nodig bleek te zijn. Ik vroeg aan mijn collega - van - het - kleedje wat hij zou gaan doen. “We zullen zien”, bromde hij.
Na aankomst bij de douane, gaf iedereen alles op in een orgie van eerlijkheid. Het werd echter een anticlimax want de tolbeambten keurden de spullen waaronder het gewraakte horloge nauwelijks een oog waardig. De koffers hoefden zelfs niet open.
Ik stond al op de stoep van het bemanningscentrum toen de tapijtman naar buitenkwam met zijn koffers op weg naar zijn auto. “Zo doe je dat “, zei hij met een triomfantelijke grijns.
Ik zuchtte. In de verte steeg onder luid gerucht een DC - 9 op. Bij mij kijken ze bij wijze van spreken nog onder het beleg van de broodjes in de van boord meegenomen lunchbox.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?