31 december 2005

 
In Detroit gelogeerd
Juni 1992

Het is warm in de hotelkamer. De zon schijnt volop naar binnen. Ik heb de stoel in het midden van de kamer gezet en kijk naar buiten. Het raam bestaande uit drie ruiten verdeelt het landschap in drie panelen.
In het linkergedeelte zie ik in de verte fabrieken staan met hoge schoorstenen. Daar worden auto’s gemaakt. Af en toe stoot zo’n schoorsteen een zwarte wolk uit die langzaam in de richting van het hotel drijft. Motown noemen ze Detroit wel, Motortown. Ik zit zo’n beetje te somberen over die auto’s. Ik heb er niets mee en ik heb er geen. Heel vroeger wel, een volkswagen, de enige die nooit wilde starten want daar waren ze juist beroemd om dat ze altijd wilden starten. Daarbij ontdekte ik dat ik een slecht chauffeur was. Dus heb ik hem verkocht. Dat heeft mijn leven aan de ene kant vereenvoudigd want dan hoef je nergens meer naar toe buiten de stad en je kan ook rustig een borreltje drinken. Anderzijds maakt het je leven weer ingewikkeld. Vanuit Amsterdam naar Hoofddorp met openbaar vervoer kost je een middag, vooral als er bij Badhoevedorp nog eens paarden verwisseld moeten worden. Maar hoe kom je anders bij Personeelszaken?
Veel mensen houden er dan ook geen rekening mee dat er mensen zonder auto zijn. Men gaat er klakkeloos van uit dat iedereen zo’n ding heeft. Zo schrijft men vergaderingen uit in onbereikbare hotels aan de snelweg.
Natuurlijk mag ik wel eens met iemand meerijden. Dank je wel, Eline! Als je geen auto hebt, heb je er eigenlijk alleen maar last van.
De zwarte rookwolk heeft zich verspreid, maar is nu wel erg dicht bij het hotel aangeland. Zelfs als ze gemaakt worden heb je er last van, toch zou ik het raam wel open willen doen om eens aan die wolk te ruiken, om te zien hoe dat ruikt auto’s in de maak. Maar de ramen zitten potdicht vanwege de airco.
Het middelste raam biedt uitzicht over een weids landschap met in de verte de contouren van een middeleeuwse stad. Dat zijn natuurlijk ook fabrieken maar vanuit de verte ziet het er wel zo uit. Erboven drijven zachtjes witte wolken die van onderen zijn afgeplat. Alsof iemand ze van een tafel heeft gepakt en toen weer heeft laten zweven. Met enige fantasie lijkt dit uitzicht wel op het beroemde schilderij ‘Gezicht op Haarlem’ van een zeventiende eeuwse landgenoot waarvan ik de naam even kwijt ben.
In het rechterpaneel van mijn uitzicht staan kantoren met parkeerplaatsen. Daar is verder niets over te zeggen.
Zo warm en doezelig makend het in de kamer is, zo koud is het buiten. Dat merkten we gisteren bij aankomst. Bijna niemand had een jas aan. De chauffeurs van de crewbusjes liepen ons vrolijk vooruit naar de busjes. Wat stonden die busjes ver weg. Woe, woe, rilde iedereen, zijn we er nog niet? Heel vlug wipten we de busjes in. Voordat iedereen zit! Het was wel drie graden onder nul met harde schrale wind. Ik had mijn pet niet meegenomen besefte ik opeens, mijn burgerpet dan. Dat zou buitenlopen een onaangename zaak maken. Drie dagen zouden we in Detroit blijven. Drie dagen in het hotel blijven dan maar?
Het hotel is een grote donker beglaasde kolos en van binnen is hij hol. De kamers liggen om een groot atrium heen. Als je het hotel binnenkomt kan je de balie niet vinden en even later stap ik in een verkeerde lift die alleen maar naar de bar gaat op de bovenste verdieping. Na drie keer op en neer heb ik dat door. Samen met andere wanhopigen die ook op een andere verdieping willen zijn. Uiteindelijk wacht ik op de bovenste verdieping op een andere lift. Dronken stemmen komen uit de bar, men heeft het over Bill Clinton, Jerry Brown en Paul Tsongas. Zo te horen maakt geen van hen veel kans president te worden. Straks zullen we hier een biertje drinken. De bar blijkt dan langzaam rond te draaien en na twee maal de omgeving bestudeerd te hebben neem ik afscheid van de collega’s.
Ik bestel te veel ontbijt de volgende morgen in de ongezellige coffeeshop bij de serveuse die al het gedoe omtrent de verkiezingen maar gek vindt. Ze is Canadese, vertelt ze ter verduidelijking. Medewerkers van de presidentskandidaten die ’s avonds in het hotel zullen spreken zitten ook in de coffeeshop en bestellen ook veel te veel eten met gigantische hoeveelheden slagroom bij de aardbeien, die naar niks smaken.
Na het ontbijt loop ik naar het winkelcentrum vlak tegenover het hotel. Bitterkoude wind zwiept over de lege parkeerplaats. Binnen zijn er de gebruikelijke winkels. Alles steriel en ongezellig al doet een fontein in het midden vreselijk zijn best. Er loopt bijna niemand rond, alleen de bemanning kom je af en toe tegen. Als je een winkel binnenloopt word je meteen door het winkelpersoneel besprongen: “How are you today? Can I help you?”. Laat me met rust denk ik. Ik zeg: “Just browsing”. Hoe kan het hier uit? Vraag ik mezelf af. Nergens een klant te zien. Wel is er tot mijn vreugde een ‘Gap’ kledingzaak met altijd moeiteloos mijn maat en niet opdringerig maar wel behulpzaam personeel. ’s Avonds hebben we met elkaar in de bar van het centrum afgesproken. Ik blijf maar even en ga dan gezellig op mijn kamer naar Channel Thirteen kijken, een soort van VPRO - achtige zender.
De tweede dag zullen we met een stel naar het Motown Music Museum gaan. Je kan ook naar het Ford Museum maar zoals gezegd, ik heb niets met auto’s en om dan naar het Ford Museum te gaan.
De taxichauffeur weet het Motown Museum niet te vinden maar de centrale geeft uitkomst. Het blijkt een verbouwde villa te zijn en daar zijn vroeger de ontzettend swingende platen van het Motown label opgenomen: Stevie Wonder, The Surpremes, Marvin Gaye. We worden door een magere, vriendelijke jongen rondgeleid. We zien al de platenhoezen waarvan ik toentertijd ook een aantal bezat. Want ik was een liefhebber. De gids zegt dat er door verzamelaars hoge prijzen voor geboden worden. Laten al mijn platen nu op Koninginnedag voor maar een paar gulden verpatst zijn. Weer een kans om rijk te worden genist! De gids vraagt waar we vandaan komen. Vreemd, zegt ie, dat er de laatste tijd zoveel Hollanders komen. Ik leg hem uit dat de KLM tegenwoordig op Detroit vliegt en dat bijna alle crews in de vrije dagen dat ze hier zijn, naar dit museum gaan. Veel anders is er in deze dode stad niet te beleven. In het museum is het ook niet druk, maar ’s zomers komen er bussen vol mensen, zegt de gids. Als we weggaan komt er net een ander groepje van onze bemanning binnen.
Nu weet de taxichauffeur ons hotél niet te vinden. Bij het vliegveld, zeg ik, na driemaal gevraagd te hebben doemt opeens ons hotel voor ons op. Wat nu? Ik ga gezellig lunchen met een collega en al babbelend en etend vliegt de tijd voorbij.
Terug in het hotel blijkt een enorme groep scholieren bezit van het hotel te hebben genomen. De liften zijn overvol en er wordt door de directie een speciale ’Adult Elevator’ ingesteld om de paar andere hotelgasten, waaronder wij dus, niet te lang te laten wachten. Even aarzel ik met er in te stappen. Ja ik ben toch echt adult, al zal het nooit wennen. De betandbeugelde jeugd kijkt me, jaloerse dingen roepend, na. “Veel kinderen”, zeg ik tegen de man met de walkie talkie die de lift bedient. Je moet als je naar beneden wilt zelfs een bepaald telefoonnummer bellen en dan komt de ’adult elevator’ je halen. “Het zou weer heerlijk zijn weer kind te zijn”, zegt de man met de walkie talkie tegen me. Is dat zo, vraag ik me af.
Op de kamer gekomen ruik ik in de badkamer de geur van marihuana, die uit het ventilatierooster komt. Zitten de kids lekker op de badkamer ergens boven, onder of naast me te puffen. Weg van huis, lekker stout. Ik glimlach tegen mezelf in de spiegel. “Het zou heerlijk zijn weer kind te zijn”, mompel ik. “Welnee, ik geloof er niets van”.





<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?