31 december 2005

 

In Melbourne gelogeerd
Augustus 1992


Wakker om twee uur elf, althans volgens de wekkerradio in het nachtkastje naast mijn bed in het Southern Cross Hotel. Het is nu achttien uur elf in Amsterdam zie ik op mijn eigen horloge dat ik altijd op Nederlandse tijd laat staan. Ik was om elf uur gaan slapen en droomde dat we gekaapt waren. Aan boord de president van de republiek, die de tv te woord stond. “Vous êtes brave, monsieur”, zei de tv presentator tegen de president en streek hem over zijn bol, wat mij ongepast leek.
Maar nu, bij mijn positieven en helemaal bij mijn positieven, overpeins ik de treurnis van jet lag, het tijdverschil dat me op dit van god en mens verlaten uur wakker doet zijn. Het is nu twee uur eenenveertig. Weet de Medische Dienst dit, denk ik beschuldigend. Natuurlijk weet die van jet lag, maar niet dat ik nu wakker lig. Zal ik ze eens bellen? Zeggen dat ik wakker ben? Ik eet de Quality Street bonbons van het hoofdkussen, die ik gezworen had niet op te nuttigen, langzaam op. Lekker.
Van alle landen in de wereld waar ik slecht geslapen heb spant behalve Mexico, Australië de kroon. ’s Nachts wakker liggen en overdag, hondsmoe, niet willen slapen omdat je ’s nachts niet wilt waken en dat dan vier dagen achtereen. ‘Boem’, het lijkt wel of een dronken Australiër tegen mijn deur aanloopt. Het blijkt ‘The Australian’ te zijn die onder de deur wordt geschoven. Het is de kwaliteitskrant van dit land en je krijgt hem als service van het hotel. Ik lees er in en ontdek een wereld van onbekendheid. Australië ligt wel erg ver van ons bed, behalve dan dat slapeloze bed waar ik nu vertoef.
Het is lang geleden dat we in Melbourne slipten. Ik weet niet eens meer hoe lang. Ik vond het altijd nogal vervelend, want je was niet alleen een week in Melbourne maar ook nog hier en daar langs de route. De hele reis nam inclusief vluchtverlof een kleine maand in beslag en omdat maar weinigen dat leuk vonden, opgroeiende kinderen enzovoort, moest ik er steeds opnieuw heen. Totdat later weer de slip in Sydney kwam en vanaf dat moment heeft heel Australië voor mij niet meer bestaan. Vraag me niet hoe dat kon en trouwens ik moet erbij zeggen dat ik het helemaal niet miste.
We slipten toen dus in Melbourne in een appartementenhotel in een buitenwijk, St. Kilda genaamd, dat was een Schotse heilige, geloof ik. Tijdgenoot van Bonifacius? Enfin, die naam deed tamelijk kil aan. De KLM was nogal arm in die dagen en de crews werden vaak in verre buitenwijken geparkeerd, waar heimwee en treurnis van de gevels afdropen. Als je me wilt laten griezelen moet je de namen van toenmalige hotels noemen. Montreal - Holiday Inn. Brrr. Rome - Dei Congressi. Jasses. Met als ongeslagen dieptepunt Traveller’s Lodge in Anchorage.
Vanaf dat hotel in St. Kilda was het een uur lopen naar de stad. Je kon ook met een oud trammetje, maar ik liep liever want één uur heen en één uur terug waren al weer twee minder van de vierentwintig die je wakend doorbracht. Ook wandelde ik er wel eens in de buurt. Een wel mooie buurt met veel Art Deco huizen die in vele gevallen tot kantoor waren verbouwd. Op een dag, op zo’n wandeling, zie ik voor me op de grond een bankbiljet liggen en even verder weer één en nog één. Hier lag het geld op straat zoveel was duidelijk. We, de stewardess met wie ik wandelde en ik, keken elkaar aan en vervolgens om ons heen om te zien of er niemand anders rondliep die dat geld verloren zou kunnen hebben. Niemand te bekennen. Het verkeer op de snelweg naast ons raasde voort. Het was alles bijeen zo’n zestig pond. Dus zo lang geleden, ze hadden er nog ponden. We verdeelden het geld en zochten nog verder. Nee, verder niets meer. Daar kwam een man aangelopen. Zou hij? Maar hij liep zonder te kijken door. Nu verscheen er een oude dame om de hoek met een boodschappentas. Zou zij haar huishoudgeld verloren hebben? We liepen wat stijfjes verder maar niemand riep ons terug en er waren ook geen auto’s die stopten en die het geld claimden. “Hey mate, did you by any chance find sixty pounds?”. Niemand.
In het hotel zwoeren zij en ik eeuwige stilte over de vondst die ik hiermee verbroken heb. Nou ja, het is verjaard, zal ik maar zeggen.
In het hotel kon je op je kamer koken want er was een fornuis, ijskast, pannen enzovoort. Ik besloot voor de hele crew op een avond uit heimwee gehaktballen en sperzieboontjes te koken. De hele crew was zo’n twaalf man op de DC - 8. iedereen zou meebetalen en het was zo belachelijk goedkoop dat het maar twee gulden de man kostte. Men geloofde me niet, toch klopte het na herberekening van de rekeningen. Het was nog wel een probleem al die gehaktballen en groenten samen klaar te krijgen. Ook herinner ik me dat de purser er bij me op aandrong vooral geen knoflook te gebruiken om de neuzen van de passagiers de volgende dag niet te beledigen. Ja, dat moet er gewoon in, pestte ik hem, verbeeld je een gehaktbal zonder knof. Hij werd er steeds zenuwachtiger van. Uiteindelijk deed ik het niet, want de strijd eróver was veel leuker dan de knoflook erin.
Na al deze jaren besluit ik weer naar dat oude hotel te lopen. De bomen langs de weg zijn groter en ouder geworden, de fraaie villa’s zijn alle verdwenen en in plaats daarvan staan er grote kantoorgebouwen, niet lelijk trouwens. Voor elk gebouw staan groepjes mensen te roken want ook hier heeft het antirookgilde zijn maatregelen genomen. Wat ook nog steeds rondrijdt zijn de oude groene trammetjes. Het vroegere hotel is er ook nog, al is het nu een appartementengebouw en heet het The Connaught. Mijn plan er een biertje te drinken gaat dus niet door en ik loop het hele eind weer terug.
Rechts van de weg bevindt zich het enorme monument ter herdenking van de vele Australische soldaten die in de Great War vochten en sneuvelden. Ik loop, het ligt op een heuvel in een prachtig park, naar binnen, er is net een rondleiding aan de gang. Op elf november, de dag van de wapenstilstand in 1918, schijnt elk jaar, om elf uur elf een straal zonlicht door een nauwe schacht in het dak precies op het woord ‘LOVE’, onderdeel uitmakend van een langere tekst uit de bijbel.
De plaats van de schacht is vroeger door een astronoom uitgerekend. Men laat via een filmpje zien hoe dat gaat. Natuurlijk, zegt de dame die het vertelt, gaat het niet door als er een wolk voor de zon hangt en jammer genoeg heeft men tegenwoordig Daylight Saving Time, waardoor die zonnestraal pas om twaalf uur elf komt. Maar we zien de demonstratie en vinden het heel toch indrukwekkend. Ook moeten we het dak op van die mevrouw want het uitzicht is ‘stunning’. Ik neem de vierenzestig treden moeiteloos en geniet als enige van het uitzicht. Toch hangt er boven dat Melbourne een ongelooflijke melancholie, stel ik vast. Vooral als je de bossen en velden in een automobiel doorkruist valt dat ook op. Waar ligt dat nou aan?
De mevrouw praat na afdaling nog even met me. Ze heeft op de t.v. reclame van de KLM gezien, zegt ze, na mijn herkomst te hebben gehoord. En ze denkt erover ook maar eens naar Amsterdam te gaan. Ze zal wel schrikken van ons monument op de Dam denk ik.
Na enige tijd ben ik weer in de stad. Een schone stad. Beetje ouderwets. Wat opvalt zijn de veilingachtige ruimten waar men, met om de nek een microfoontje, spullen aan de verzamelde mensen probeert te verkopen. Dat zou ik nou nooit doen, zoiets kopen, denk ik, toch loop ik even later met een lelijke vaas onder mijn arm naar het hotel.
Bestaat er zoiets als het Australische gezicht? Het is moeilijk uit te leggen, maar het is er. Typische Australische koppen hebben ze, die Aussies.
Dan weer terug in het Southern Cross Hotel. Heel gerieflijk, zeer goeie coffeeshop, alleen heb je op je kamer overdag, als je probeert wat te slapen, een beetje last van het straatlawaai.
Jaren geleden is er ooit een crew, die op een kamer Sinterklaas aan het vieren was, door een insluiper met een revolver overvallen en beroofd. Het was zelfs nieuws op de tv en stond in de kranten. De dief is later opgepakt en veroordeeld. Ik vertel het maar even, anders weet niemand er meer van.
’s Avonds trakteer ik mezelf op een etentje bij de Italiaan naast het hotel. Werkelijk uitstekende Italiaanse Cuisine. Geen pizza’s hoor! Na afloop vraag ik om een Amaro, een bitter, zoals de naam al aangeeft. Amaretto, bedoel ik zeker? Nee, Amaro. Uiteindelijk vinden ze de fles die er wel degelijk is. De ober houdt een lang verhaal over wat Italianen na het eten drinken. Maar van Amaro had ie nog nooit gehoord. Uit dankbaarheid voor mijn informatie en uit schaamte dat ie het niet wist krijg ik het glas aangeboden. Dus, naar de Italiaan naast het hotel. Città heet ie en dan na het eten om een Amaro vragen en de groeten doen van:

Cor van Snippenberg.





<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?