16 januari 2006

 
In Los Angeles gelogeerd
September 1988

“Je moet beslist alle Spaanse namen hier op z’n Amerikaans uitspreken”, zei Michiels Amerikaanse gastheer tegen me toen ik de naam van het badplaatsje waar we zaten, op zijn Spaans uitsprak. “Marina del Rey”, deed hij voor. We waren in een Mexicaans restaurant aan het water. De ober had net twee werkelijk gigantische Marguerita cocktails voor ons neergezet, waarvan ik dacht dat het mijn jetlag kater wel op de vlucht zouden jagen. Maar in plaats dat ze me op zouden pikken, pikten ze me af. Na enige tijd voelde ik me zo beroerd dat ik maar één ding wilde, terug naar het hotel en daar zacht kreunend op bed gaan liggen. Helaas, Michiels vriend praatte en praatte maar door over toneel of liever over acteren - want hij is de eigenaar van een actor’s studio - en wat je tegen plankenkoorts kan doen en nog meer van dat soort zaken. Terwijl ik lekker met mezelf bezig was stelde hij onverhoeds de vraag wat ik die middag zou gaan doen. Ik mompelde maar wat, want sommige mensen kunnen zich niet voorstellen dat ik het heerlijk vind op mijn kamer te zitten. Krantje lezen, boekje lezen, even ijsberen, tv aan, radio aan, opeens een schitterende ontroerende Mozart pianosonate, naar buiten staren, iets opschrijven. Hij hield aan: “Wat wil je gaan DOEN vanmiddag?” Hij wilde maar dat ik erop inging om allerlei dingen te gaan zien. “I make it a point to see as little as possible”, zei ik half pesterig. Michiel kon er wel om lachen, maar de mop ging aan mijn gastheer voorbij. Michiel, die altijd deze stukjes corrigeert, zei: “Die stukjes van Cor gaan altijd over frustratie en als hij het leuk heeft kan hij daar geen stukje over schrijven”. Frustratie, dacht ik, frustratie, daar heb ik deze reis al genoeg van gehad.
Hoe vrolijk had ik niet gistermorgen in de auto gezeten met vrienden die ons, Michiel en mij, naar Schiphol brachten. Alles was uiteindelijk goed gekomen, na allerlei perikelen was ik ingedeeld op de vlucht van Michiel naar Los Angeles. Terwijl de laatste in de greep van Reisefieber verkeerde, babbelde ik er uitgebreid op los.
Ik herinnerde me een voorval van enige jaren geleden toen mijn verzekeringsman me had opgebeld en me in sombere tonen schetste wat er kon gebeuren als mijn bagage onderverzekerd was. Ik droeg al jaren trouw de premies af en was zelfs nog nooit een sok kwijtgeraakt. Hij stelde voor de verzekerde waarde te verdubbelen. “Weet u wat?” zei ik “ik annuleer de hele verzekering en ik raak toch nooit wat kwijt en als ik wat kwijtraak is dat waardeloos, dus vanavond ga ik lekker van dat uitgespaarde geld eten”. In Amerikaanse cartoons in de krant schrijft men dan ‘gulp’ om schrik uit te drukken, tenminste ik dacht dat ik de man dat geluid hoorde maken.
Op Schiphol plaatste ik gehaast mijn koffer op het wagentje van de KL 601 en een uur of twaalf later stond ik op datzelfde koffertje te wachten totdat het van de lopende band zou komen. “Alle crewkoffers staan daar al”, zei de grondstewardess tegen me. Ik keek, maar de mijne was er niet bij. Zo langzamerhand werden alle koffers door de bemanningsleden die van de immigratie kwamen weggenomen. Ik tuurde naar de propvolle ronddraaiende band. Ook op de band ernaast stonden koffers die uit ons vliegtuig kwamen, die bestudeerde ik ook. Terwijl ik erheen liep passeerde ik een man met één been, in een rolstoel, die me geroerd de hand drukte en me bedankte voor de fijne vlucht. Een onaangename man die we ook aan boord hadden zei nog iets tegen me. Maar ik wilde niet meer met hem praten nadat hij tegen me gezegd had, dat ie wel van zieke honden hield maar niet van zieke mensen, toen een stewardess een oude doodmoeie dame naast hem op de tot dan toe lege stoel had geplaatst om haar te kunnen laten slapen.
Al met al géén koffer. Dit was tot nu toe de derde keer in mijn carrière van bijna dertig jaar en de vorige beide keren was het mijn eigen schuld geweest. “Dat is dan de laatste keer dat dat gebeurt”, zei de BWK om me op te beuren. Misschien, dacht ik, maar wat zou er nou verkeerd zijn gegaan? “Heb je je koffer wel buiten op het wagentje gezet, Cor?” vroeg hij. “Buiten?” vraag ik verbaasd, “die kar stond toch binnen?” “Nee, dat was de KL 801, wij waren de 601 en díe kar stond buiten”. Haast en kippigheid hadden me parten gespeeld. Hoe betreurde ik mijn gekakel van die morgen over de bagageverzekering. Ik voelde dat iedereen in de bus me meewarig aankeek, ze vonden het allemaal vreselijk dat ik mijn koffer niet had, maar toch zit er dan iets in de mens dat zegt: Hè, ik lekker niet! Ik ga mezelf maar na.
Tijdens de rit staarde ik koortsachtig denkend voor me uit. Kon ik het redden met de kleren die ik aanhad? Nee natuurlijk. Waar zou je hier in ’s hemelsnaam kleren kunnen kopen? Wat heb ik daar altijd een hekel aan en nooit hebben ze mijn maat. Soms loop ik ergens een winkel binnen waarvan ik denk dat ze daar, gezien hun etalage, wel leuke kleren hebben, zie ik het personeel krom van het lachen over de toonbank hangen. “Nee, meneer, úw maat hebben we niet”. Er is in het matensysteem in Nederland kennelijk net één maat zoek, die tussen groot en grootst. Bij de gewone winkel ben ik te groot en bij de grote matenwinkel ben ik te klein. Toch als ik op straat loop, zie ik wel meer tiepen als mijzelf. Ze lopen niet in hun blootje dus moeten ze ergens hun kleren gekocht hebben. Maar waar? Ik peinsde verder, mijn gedachten in een kringetje. Opeens klonk een lieve stem als van een fee naast me: “Cor, er is een winkel naast het hotel, daar verkopen ze allerlei merkkleding tegen afbraakprijzen, het is er een rommeltje, je moet goed zoeken, maar ik ga wel even met je mee, als je dat leuk vindt”. Het was Marianne Warmoltz, onze pantryprinses. Die schat, ik kon haar wel kussen. Op de kamer nam ik snel een douche, deed mijn kleren weer aan, ze waren nog vochtig van de transpiratie. Wat een armoede. Ik ging weer naar beneden. Marianne was al klaar. De winkel stond op honderd meter van het hotel. We begonnen van binnen naar buiten, dus eerst maar ondergoed. Daar lagen ze: drie XL onderbroeken en drie T shirts voor twintig gulden. Toen sokken, vier gulden per paar. Ik begon er lol in te krijgen. Nu een broek. Een man, van wie we dachten dat ie er werkte en op onze vraag daarover antwoordde: “Certainly not”, hielp toch heel aardig mee met zoeken naar de juiste maat. Voor ik het wist had ik vijf broeken over mijn arm. Passen in de paskamer. De één was te nauw, de ander vreselijk van snit, de derde te flodderig, de vierde misschien wel aardig en de laatste, als die me past lach ik me gek, zei ik tegen mezelf omdat het zo’n mooie broek was. Hij paste, ik lachte en hij zat zelfs perfect. Die broek had daar gewoon, terwijl ik nog nietsvermoedend door het vliegtuig liep, op me hangen wachten. Wat een mazzel en dat voor maar veertig gulden. Toen nog een hemd, in mijn opwinding haalde ik een felgekleurd exemplaar uit het rek. Marianne vond hem leuk. Ik wilde de behulpzame meneer nog bedanken, maar hij was al weg. Marianne en ik liepen triomfantelijk naar de kassa’s. Ik legde mijn Eurocard op de balie, de caissière stopte hem in een machine en begon op de kassa te roffelen. Maar wat er ook gebeurde, niets met de Eurocard. De machine weigerde de kaart te accepteren. Er kwam een andere juffrouw bij die de procedure herhaalde en iets over een zeven mompelde. Weer weigerde de machine. Ik ben toch altijd al zo zenuwachtig als ik die kaart gebruik, want was ik laatst in Parijs al niet eens ruw behandeld in een restaurant door de restaurateur die de kaart voor mijn neus neersmeet en voor het totale publiek duidelijk hoorbaar riep dat de ‘strip magnétique’ niet werkte, zodat iedereen aan mijn tafel, vrienden die ik een diner aanbood, zelf in de portemonnee moest tasten? De schande. En was ik in mijn weliswaar kleine hotel, toen ik vroeg of ze de kaart accepteerden, niet met een honend: “Non monsieur, cash”, bejegend? Liep ik niet de hele morgen door Parijs om een bank te vinden die de vermaledijde kaart wilde accepteren, juist voor die cash? In één geval werd ik zelfs uitgescholden, hoe ik het durfde. Uiteindelijk gaf een meisje van een wisselkantoor, die in Parijs ook nauwelijks te vinden zijn, ons het adres van een bank waar men de creditcard accepteerde. Alsof het een goed bewaard geheim gold.
Goed, daar stonden we nog steeds te praten met de caissière. “Bel dan”, stelden we voor. Maar ze wilde niets meer met ons te maken hebben, want nu waren we oplichters en vervalsers geworden. “Ik kan je wel vijftig dollar lenen”, zei Marianne, opnieuw redder in de nood. Met dit geld betaalde ik de kleren en dronken we even later nog een glaasje Chablis op een terrasje om de aankopen te vieren. Ik was bek en bekaf geworden en ging meteen naar bed. Vijf uur in de middag.
De volgende morgen stapte ik neuriënd de lift in om Michiel en zijn gastheer te gaan ontmoeten voor de lunch met die twee Margueritas, maar dat wist ik toen natuurlijk nog niet. Ik voelde in de zak van mijn nieuwe broek en vond daar tot mijn stomme verbazing een kiezelsteentje. Hoe kwam dat er nou in? Een jongeman stapte de lift binnen. Hij droeg een naambordje dat verklapte dat hij Jezus heette. Dat dacht ik ook, je zal maar zo heten. Hij droeg een blad met ontbijtspullen. Beneden gekomen liet ik hem voorgaan. “Thank you”, zei hij tegen me. Alle bemanningsleden die ik tegenkwam lachten me vriendelijk toe vanwege de nieuwe, goedzittende kleren en het opgewonden gekleurde hemd.
Op de dag van vertrek belde Marianne me op. “Kan ik mijn geld terugkrijgen?” vroeg ze, “want mijn creditcard werd ook geweigerd”. “Kom maar even bij me”, zei ik, “dan zal ik meteen even een brief naar die organisatie schrijven”. Gelukkig had ik nog geld voor haar, omdat ik altijd zo’n oppassend leven leid, had ik dat nog over! Even later zat ik ijverig te pennen aan een brief waarop ik het antwoord al kende: “Het spijt ons, maar er was een computerstoring”. Daar heb je wat aan als je naakt voor de kassa van een kledingmagazijn staat.
Terug op Schiphol lag er een briefje in mijn postvakje. ‘Uw koffer staat bij het meldingsbureau’. Die was helemaal op eigen gelegenheid naar Karachi geweest. Een goede geest had hem bij de melding gezet. Dank u wel, goede geest.
Zo was alles toch nog goed gekomen, ‘with a little help of my friends’ en had ik door alle frustraties dit verhaaltje.






<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?