04 januari 2006

 
In Nairobi gelogeerd
Juni 1991

Opeens stond het op de indeling: Nairobi. Ik zeg er niets over tegen Johan, dat hoeft ook niet want de indeling ligt open en bloot op het bureau en iedereen kan zien waar of ik naar toe moet. Wel dacht ik, misschien wil hij wel mee want het ging om een slip van vijf dagen en hij had toch vrij. Op een avond zei hij: ”Je gaat naar Nairobi, hé? Misschien kan ik wel mee?”. “Natuurlijk”, zei ik, “best leuk”.
Maar ik dacht, oh, als hij dan maar mee komt want die vluchten zitten altijd zo vol en dat maakt me dan zo vreselijk zenuwachtig. En ook dat ticket aanvragen kost me moeite. Dat zal wel iets psychologisch uit mijn jeugd zijn of zo.
Maar goed, een man moet flink zijn en de volgende dag zat ik in de trein naar Hoofddorp waar tegenwoordig Personeelszaken van het vliegend personeel is gevestigd. In de trein zat achter in de coupé een heel dik oud echtpaar dat net opstond en naar de uitgang schuifelde. Wel laat, vond ik, als je er in Amsterdam, waar we ons bevonden uit moest. Maar uiteindelijk bleken ze pas in Hoofddorp, vier stations verder uit te stappen. Ze waren gewoon in Amsterdam al de uitstap in Hoofddorp aan het regelen.
In Hoofddorp is het altijd onduidelijk welke bus je moet nemen naar het centrum, dus loop ik er maar heen, een ferme en in dit heerlijke lenteweer mooie wandeling van zo’n twintig minuten. Je loopt langs een dijk met populieren waarop koeien grazen, op die dijk dan. Aan de andere kant van de weg staat een lelijk flatgebouw dat net zo goed in Raalte kan staan. Dan moet je rechtsaf en al gauw ben je bij Personeelszaken. Het is hier beduidend prettiger binnenkomen dan vroeger in het Hoofdkantoor teneinde voor je vriend of vriendin een ticket aan te vragen. Daar werd je altijd, zullen we zeggen, achterdochtig aangekeken. Alsof je een fraudeur was die het weer eens probeerde. Hier wordt je zakelijk maar vriendelijk benaderd aan een keurige balie en krijg ik niet het gevoel dat je boft dat ik voor mijn relatie met wie ik al ruim veertien jaar samenwoon een ticket mag aanvragen. Al blijf ik het een vreemde zaak vinden dat je het concessieformulier niet gewoon bij je chef kan laten tekenen, want nu blijft het een tijdrovende bezigheid. Je kan natuurlijk zeggen dat je dat er maar voor over moet hebben, maar dat vind ik niet goed genoeg. Het heeft te maken met bescherming van privacy en met organisatie is me uitgelegd. Maar je hebt toch tegenwoordig van die handige computers waar je van alles mee kan doen, met elkaar verbinden bijvoorbeeld en net die informatie geven die een chef nodig heeft om te tekenen op dat concessieformulier? Dus kan bijvoorbeeld die en die een ticket aanvragen voor zijn relatie? Ja dan nee. Tenminste daar lijken me computers helemaal geschikt voor en dat bespaart iedereen een reis naar Hoofddorp, hoe lieflijk dit dorpje ook is.
De KLM is soms niet klantvriendelijk voor zijn eigen personeel, zie ook het verhaal van Jan Woltering van een maand of wat geleden toen hij beroofd was van zijn legitimatiepapieren.
En dan zitten we een paar dagen later in het Nairobi Intercontinental. Het is toch heel erg anders vind ik of je alleen op je kamer komt na zo’n vlucht of met je vriend. Ten eerste zijn er twee koffers om uit te pakken. Nou pak ik de mijne nooit uit. Ik leef uit mijn koffer, hij staat altijd open, tegen de voorschriften in, meen ik, maar al die jaren ben ik zelfs nog nooit een sok kwijtgeraakt, dus dan kan het. En vervolgens gaan we zitten dubben. Wat ga je doen? Crewborrels zijn er niet meer bij tegenwoordig. Een biertje bestellen? Of nog even wat ontbijten? Vragen die je jezelf nooit stelt maar met je partner erbij moet dat moet dat in overleg. Ze - je vriend - zitten je ook altijd zo glazig aan te kijken. Zo van, wat gaan we nu doen? En als dat gedaan is, wat gebeurt er dan? Ik ben dat niet gewend en soms word ik er een beetje kriegelig van. “Ga nu zelf eens wat doen”, zeg ik, “wil je ontbijten? Ga dan maar, ik blijf liever hier. Of andersom en wees niet zo verdomd afhankelijk. Je kan toch zelf wel wat? Trouwens, we hadden van te voren afgesproken dat ik beslist niet mee zou gaan op safari of winkelen of wandelen”. Maar ja, na een dag sjok ik toch mee over de markt. De kooplui zeggen tegenwoordig papa tegen me. “Papa, wil je een schaakbord kopen?”. Ik zie tientallen grote spekstenen schaakborden staan. Bewaar me! Of een beeldje of een doosje haricots verts, thuis bleek alleen de bovenste laag uit die dunne boontjes te bestaan, daaronder lagen gewoon hele dikke sperziebonen. En een week later op de Albert Cuypmarkt , alsof het me nog eens in te peperen, lagen daar schitterende haricots verts voor ƒ 2,50 per pond. En dan al die verhalen van de crew over schaakborden met stukken die bij het uitpakken gebroken waren dan wel ontbraken. Uiteindelijk komt Johan thuis met een soort uit hout gesneden stripverhaal en een uit kralen bestaand dansschortje dat natuurlijk ergens plaats moet hebben. Knorrig kijk ik vanachter een slappe whisky soda toe. “Zal ik het hier ophangen, Cor, of daar? En dat stripverhaaltje dan?”. Allemaal pogingen om me medeplichtig te maken en de strakke vormgeving van het huis te niet te doen. “Ach zet maar ergens neer”. Kan dat meereizen van familie niet verboden worden?
Voordat ik me door mijn gevoelens laat meeslepen, we waren in Nairobi. Het is twee dagen later en ik bevind me samen met drie anderen van de crew en Johan in een Engelse taxi op weg naar het olifanten pleeghuis, waar ze kleine olifantjes die ouderloos in de bush zijn aangetroffen, verzorgen. Hun ouders zijn door stropers vermoord om het ivoor van hun tanden. “Koop nooit ivoor”, roep ik iedereen toe. Nergens ook geen antiek. “Verbrand alle ivoor”, zag ik zelfs op een button staan. Het klinkt drastisch maar als men ophoudt het ivoor te kopen, zullen de olifanten voor uitsterven worden behoed. Er zijn er hoe langer hoe minder. Het gaat heel snel. In 1979 waren er in Afrika nog anderhalf miljoen olifanten, nu nog maar krap een half miljoen. En zo’n stroper doet het alleen om het geld. De olifantjes zullen hem een worst wezen.
Om half één komen we bij de nursery aan. Het lijkt me wel leuk al die kleine olifantjes. Daar nadert een dame met keurig kapsel en grote schrikogen en ze zegt met zo’n scherpe Engelse tongval dat je er papier mee kan snijden: “I’m afraid, you are too late. The elephants are here at twelve o’clock sharp. Then they disappear again”. Dat moet mij weer gebeuren. Ga je eens mee, is het net afgelopen of ze zijn die dag gesloten. Er zijn twee van ons gezelschap die meteen terug willen naar de stad, waaronder ik, maar we kunnen ook nog naar de giraffen die even verderop te vinden zijn en die je op een verhoging op ooghoogte kan voeren en toespreken en kussen en zo. Dat gaan we dan even doen. We stappen de taxi weer in. “Hé”, zegt iemand, “heeft één van jullie geld uit zijn zak laten vallen? Er ligt hier een heel bundeltje geld tussen de kussens van de zitting”. Nee, niemand heeft geld verloren. “Hoeveel is het?”, wordt er gevraagd. “Veel”, hoor ik nog en dan ga ik naast de chauffeur zitten, die ‘Good afternoon Mzé - papa -‘, tegen me zegt. Ik kan de conversatie achter niet zo goed volgen, want ik ben van ze gescheiden door een ruit, die weliswaar open staat en alleen wat flarden doorlaat. Bij de giraffen, ach wat aandoenlijk, wat een schatten, moeten we met de taxichauffeur gaan onderhandelen want er was alleen maar tot de olifanten en terug afgesproken. Nu moest die eerst nog naar de giraffen, dan naar de stad voor de anti – sightseeers en dan weer naar het National Park, een soort Hoge Veluwe met leeuwen, want naar dat laatste willen de mensen dan wel heen. Eén van ons ontpopt zich als een keiharde onderhandelaarster. De chauffeur staat massief en onwrikbaar tegen zijn taxi aangeleund. Tweeëntwintig honderd shilling moet het worden, vindt hij. Na enige tijd zijn ze echter al tot zestien honderd gedaald Wij staan in een kluitje bijeen en op een afstandje met de voeten verlegen in het zand te schuifelen. Af en toe komt onze onderhandelaarster bij ons ruggespraak houden. “Wat een vervelende kerel is dat”, zegt ze, “hij wil niet naar de veertien honderd”. “Ach”, zeggen we, “zestien honderd of veertien honderd, wat maakt het uit”. Op deze manier haar achterlinie in het gevecht verzwakkend. Na een tijdje is ze er weer. “Het is veertien honderd geworden”, zegt ze “en jullie kunnen nu naar de stad”.
Dan praten we met z’n allen over het gevonden geld. Het is wel vijfendertighonderd shilling. Heeft de chauffeur wat gemerkt? Nee dus. Moeten we het hem geven? Dilemma’s volop. Ik denk na. Het geld kan niet van hem zijn, het moet van een voorgaande klant zijn geweest. Maar wie? Geven we het aan de chauffeur, dan zal deze zeker tegen ons zeggen dat er een klant naar gevraagd heeft en als die erom vraagt, zal hij, de chauffeur, evenzo zeker zeggen dat er niets gevonden is. Iemand zegt later: “Geld is anoniem”.
’s Avonds in de bar besluiten we het geld te verdelen. Andere opties zijn er eigenlijk niet. Ja, de politie, maar die zal je, als je het bureau uitloopt, keihard horen lachen. Met een vrolijk knagend gevoel neem ik het geld aan. “Ober, nog een biertje graag!”. “Verbeeld je”, zeg ik, “als morgen de chauffeur naar me toekomt en zegt dat een klant van hem geld in zijn auto verloren heeft en of wij dat misschien hebben gevonden, wat zeggen we dan?”. Men wuift deze veronderstelling lachend weg.
De dag erop stappen Johan en ik het hotel uit voor een wandelingetje. Daar komt de chauffeur van de Engelse taxi aangelopen. “Hello”, zegt ie, “remember me?. Frederick”. “Hi, Frederick’, zeggen we, terwijl het hart me in de schoenen zinkt. Nu komt het, denk ik. Allerzonnigst stelt Frederick voor een tochtje met zijn auto te gaan maken. “Sorry, Frederick”, zeggen we, “we willen alleen maar een eindje wandelen”. We stappen lekker door en kijken elkaar even aan. Op ons voorhoofd staat het woord ‘dief’ te lezen en hoe we het ook boenen, het gaat er niet meer af. Ja, nu wat maanden later, begint het een beetje te slijten.





<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?