05 januari 2006

 

In Paramaribo gelogeerd
Februari 1991


Met Kerst zou ik thuis zijn. Eindelijk weer eens. En dan gewoon thuis zitten. Nergens heen. Af en toe even naar buiten kijken. Niemand op straat. Regen en ’s avonds een paar heel goede vrienden met hun kinderen te eten. Voor de laatsten hebben we stapels stripboeken. Michiel, de jongste, doseert ze heel mooi. Begint met Suske en Wiske, dan Asterix, vervolgens Kuifje en als hoogtepunt van genot Sjef van Oekel. We gaan aan tafel. De radio soest zachtjes door en dan hoor ik in een flard: Staatsgreep in Suriname. President afgezet.
En ik was er pas geweest! Alles rustig en nu weer dit ….. Ik was er op een dienstreis, dus niet als purser. Ik moest vanuit Paramaribo SLM cabinepersoneel begeleiden die voor het eerst op een van de KLM gehuurde B - 747 zouden gaan vliegen.
Als je bemanning bent mag je zo Suriname binnen maar als - dienst - reiziger moet je over een visum beschikken en dat visum kan je krijgen in het Surinaamse Consulaat in Buitenveldert, een treurige buitenwijk van Amsterdam. Ik fietste langs de Amstel want ik trakteerde me op de mooie en stille maar langere route naar het consulaat. Het zilveren herfstlicht speelde door de laatste gouden blarentoppen van de bomen. Op de rivier voer langzaam een zandschuit in dezelfde richting als ik. ‘Nooitgedacht’ heette ze. Bij de Berlagebrug moest ik op haar wachten want de boot moest eronder door. Bij de molen en het standbeeld van Rembrandt stond een groep Japanners. “Lemblandt”, dacht ik en fietste verder de Kalfjeslaan op en even later stond ik bij de door een hoog aluminium hekwerk van Heras omgeven villa, waar het Surinaams Consulaat is gevestigd. Het zag er stil uit. Prima, dan hoef ik niet lang te wachten, dacht ik. Een collega was er al eerder geweest en had me de raad gegeven: meteen naar het loket en daar blijven wachten. Ik koppelde mijn fiets aan het hek vast, toen ik het slot losliet sloeg het tegen een spijl aan. “Ping”, klonk het luid en muzikaal. Daarna drukte ik op de bel. Terwijl ik dat deed, zag ik een bordje in de tuin staan: ‘Het consulaat is op woensdag gesloten”. Ik keek op mijn horloge, Wednesday stond er. Mismoedig ontkoppelde ik ‘ping’ mijn fiets weer en de hele weg terug dacht ik: “Why?”.
De volgende dag was ik er weer. Nu was het open, ik wandelde naar het souterrain waar zich de kantoren bevinden. Even later stond ik in een saaie, grauwe wachtruimte met twee loketten en een stel mensen die op banken rondhingen met een blik in de ogen die totale onderwerping aan de bureaucratie verried. Iemand stond voor het loket en achter het glas stond een bolle ambtenaar. “Ik wil niet klagen”, zei de man tegen de bolle, “ maar ik wacht hier al twee uur en hoe lang duurt het nog? Ik moet nog met de trein terug naar Groningen, ziet u”. De bolle zei iets afhoudends terug waarop de man herhaalde dat ie niet lastig wilde zijn en eigenlijk alleen maar even wat vroeg. “Want ziet u met de trein terug naar Groningen duurt ook nog zo’n tweeënhalf uur”. “Het is zo klaar”, zei de bolle. Ik dacht: veel beloven weinig geven, doet de gek in vreugde leven. Met de moed in de schoenen ging ik voor het loket staan. Na enige tijd kwam de ambtenaar weer terug, ik zei waar ik voor kwam en dat er volgens mijn inlichtingen een visum zou klaar liggen. Hij nam het paspoort aan en verdween in de catacomben. Af en toe liep er een dikke dame tergend langzaam achter het glas voorbij. Iemand van de staf hing overal in de wachtruimte papieren op met de mededeling dat het consulaat 25 november in verband met de nationale feestdag gesloten zou zijn. Er kwamen meer mensen binnen maar er ging niemand weg. Het werd er warmer.
Ik bestudeerde de enige opluistering die er was: een foto van het vliegveld Zanderij met een DC - 8 op het platform. Mijn gedachten gingen wel een jaar of zes terug toen ik eens een keer naar PBM moest. De avond voor de vlucht werd ik door een collega opgebeld. “Jij gaat morgen naar PBM, hé Cor?’, vroeg hij en hij ging door, “een heel goeie vriendin van mij haar ouders wonen in Paramaribo en haar moeder heeft vreselijk astma, zou jij een pakje medicijnen mee willen nemen? Want die kan de oude dame daar niet kopen”. “Natuurlijk”, zei ik, “al weet je dat het niet mag maar vooruit in dit geval, als het pakje maar open is en duidelijk aangeeft wat het inhoudt”. Ik geloof dat de klank van zijn stem aanduidde dat ie me een pietlut vond maar toentertijd vlogen je de bommen om je oren. Dus graag of niet.
De avond hierna bevond ik me in het Torarica Hotel in PBM en belde het opgegeven nummer. Het was de vader die antwoordde. Ik vertelde hem dat ik de astma medicijnen voor zijn vrouw bij me had. Hij reageerde verheugd. “Schikt het u als ik ze over een half uurtje kom halen?”. “Uitstekend”, zei ik want in die tussentijd kon ik onder de douche. Ik gaf hem mijn kamernummer en na enige tijd werd er geklopt. Een oudere heer in een donker tropenkostuum trad binnen. Hij had een fijn besneden, vermoeid gezicht. Onder zijn arm droeg hij een langwerpig pak. “Gaat u zitten”, zei ik, “wilt u een glaasje whisky?”. Ik opende de taxfree fles maar mijn gast wilde niet, want hij dronk eigenlijk nooit alcohol, zei hij. “Een kleintje kan niet deren”, zei ik pusherig en schonk hem een glaasje in. Ik overhandigde hem de medicijnen en hij gaf me het lange pak. “Voor de moeite”, zei hij. “Maar het was absoluut geen moeite”, antwoordde ik. Jawel en ik moest het aannemen. Hij had zich suf gepiekerd wat ie me moest geven als aardigheidje. Ik maakte het pak open. Er zat zo’n holle handbesneden wandelstok in, die wanneer ik ze in een souvenirwinkel zie liggen, me onwillekeurig de pas doen versnellen. Ik veinsde verrassing en blijdschap. Terwijl we dronken vertelde hij over zijn leven. Hij was een in Holland gepensioneerd ambtenaar van Rijkswaterstaat en naar zijn geboorteland Suriname gegaan, uit idealisme. “En nu hebben we dan een dictatuur”, besloot hij gelaten. “Ja”, zei ik maar, niet wetend wat te zeggen, “nog een klein wiskietje dan maar?’. “Ach ja, doet u maar”. We sipten verder al babbelend. “Kom’, zei hij na enige tijd, “ik moet maar eens opstappen want om elf uur is het spertijd”. Hij lachte misprijzend. We namen afscheid en ik begaf me te bed na nog een huiverende blik op de holle stok te hebben geworpen.
Ik lag in diepe slaap en werd opgeschrikt door de telefoon. Het was de vrouw van mijn gast. “Is mijn man misschien nog bij u?”, vroeg ze met de deur in huis vallend. Ik keek op mijn klokje: half één. “Nee”, antwoordde ik, “hij is om half elf weggegaan”. “Hij is nog steeds niet thuis”, zei ze klagelijk en ik hoorde haar moeizaam ademen. Ik zei dat we ieder wat whisky hadden gedronken en dat ie daarna was weggegaan. “O, hemel”, jammerde ze, “whisky, daar kan ie niet tegen, hij drinkt nooit”. Ze groette en verbrak de verbinding. Mijn slaap was totaal verdwenen. Goeie help, wat nu? Alles mijn schuld. Die man was tegen een boom gereden en dood of hij was nadat hij de smaak van drank te pakken had gekregen naar een kroeg gegaan en was door de politie na spertijd dronken opgepakt en zat nu op het bureau in een mensonterende cel. Alle scenario’s speelden door mijn geest. Van slapen kwam niets meer. De volgende morgen toen dat sociaal enigszins aanvaardbaar was belde ik naar het bekende nummer. Het dienstmeisje nam op: “Nee, meneer en mevrouw waren er niet maar meneer was wel de vorige avond thuisgekomen om kwart voor één, pech gehad met de auto”. Even werd ik woedend, daar had ik de hele nacht voor wakker gelegen. Opnieuw zwoer ik nooit meer iets voor iemand mee te nemen. Die middag vertrokken we naar Amsterdam. Voordat ik de kamer verliet legde ik de holle stok op de kast en misschien ligt ie daar nog, want in hotels wordt op hoge kasten nooit schoongemaakt.
Intussen kwam er wat beweging in de bureaucratische gebeurtenissen op het consulaat. De man die naar Groningen moest kreeg zijn visum het eerst en na ruim een uur wachten kreeg ik het mijne. En dat voor even een stempeltje zetten en ƒ 45,00. Even later fietste ik weer bij het Kalfje en weet u wie daar aan kwam varen? De Nooitgedacht.





<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?