08 januari 2006

 
In Praag gelogeerd
Februari 1990.

Hoe we er toe kwamen weet ik niet meer, maar in het voorjaar van 1968 stelde mijn oude vriend W. Kooltjes voor eens een tochtje te maken. Praag, Parijs, Wenen, wat deed het ertoe als we maar een paar daagjes ergens met een Free Two kaartje naar toe konden. Het werd dus Praag. Maar dat ging zo maar niet, we moesten een visum in ons paspoort halen en daartoe moesten we naar de Tsjechische ambassade in Den Haag. De procedure nam niet eens zoveel tijd in beslag en een paar dagen later zaten we in het vliegtuig op weg naar de Boheemse hoofdstad.
Het was mooi weer boven de wolken en dat bracht ons in een vrolijke stemming, want waren we eigenlijk niet bevoorrecht als een paar van de weinige Nederlanders die de zon mochten zien op deze overigens zo sombere dag?
De toegang tot het land verliep voorspoedig en na enige tijd stonden we in het staatsreisbureau Cedok om een kamer in een hotel proberen te krijgen. Er heerste grote drukte in het bureau, veel Duitsers verdrongen zich voor de balie. Het was één of andere vrije of feestdag in Duitsland en het leek wel of alle Duitsers op deze dag het besluit hadden genomen een paar dagen ‘in der Tschechei’ door te brengen. Voor ons was geen plaats meer in herberg of stal, meldde ons de overspannen baliemedewerkster. Maar als we naar de andere Cedok gingen in de Huppeldepupstraat dan hadden ze daar misschien een kamer. We werkten ons door de steeds maar aangroeiende menigte naar buiten en wandelden door de eindeloze, treurige straten naar de tweede Cedok. Eenmaal aangekomen bleek het iets minder druk maar toen we aan de beurt waren hadden ze ook daar geen kamers. We begonnen aan een terugtocht te denken, hoewel het eerste vliegtuig zou pas de volgende dag vertrekken. Hoe nu? Na wat verder zeuren vertelde ons de verveelde ambtenares dat er misschien bij een derde Cedok in de Happeldepapstraat nog kamers bij particulieren te krijgen waren. Is dat ver, wilden we weten, die derde Cedok? Ja, wel een half uur. Toen ontdekte Kooltjes op een bureau tussen allerlei grauwe papieren mappen een grote zwarte telefoon. Nog van voor de oorlog zo te zien.
“Maar kunt u dan niet even bellen?”, vroeg hij. We hadden geen zin in nog zo’n treurige wandeling en bovendien was het zachtjes gaan regenen. Zo’n regen die tussen motregen en mist twijfelt. Telefoneren? Alle hoofden van de functionarissen achter de balie keken verbaasd op. Ja, bellen, deed Kooltjes in de lucht, terwijl hij met zijn wijsvinger draaiende bewegingen maakte in de richting van de verrespreker. Nou, dat moest in de groep behandeld worden, dit onorthodoxe voorstel, terwijl er toen van de softe sector nog niemand had gehoord. Even later bleek dat dat niet mogelijk was. Tegen de voorschriften of zoiets. Maar Kooltjes toverde zijn meest charmante glimlach te voorschijn en produceerde een kleine manke voetbeweging. Hiervoor zwichtte de strenge beambte. Ze pakte de telefoon op, die uit haar bewegingen op te maken, loodzwaar was en begon in rad Tsjechisch een verhaal. Vervolgens schreef ze op een papiertje het adres van een huis dat zich in een soort Amsterdam Zuid van Praag bleek te bevinden, toen we er, toch maar met een taxi, naar toe waren gereden.
Het was op de vierde verdieping en de bewoonster van deze niet ongeriefelijke flat bleek al ingelicht over onze komst. Ze ging ons voor naar een propere kleine kamer met twee bedden, een stoel en een leeg glazen buffet waar ze ter versiering lege sigarettenpakjes van Westerse merken had gezet. Er was verder niemand in dat huis en ook later bleek er niets van man of kinderen, Een gevoel van deernis beving ons. We boden onze gastvrouw een glas sherry aan. De dame vertelde in gebroken Duits over haar bestaan maar dat begon Kooltjes te vervelen en even later wuifde hij haar tot mijn grote gêne weg. We kregen hierover ruzie, maar ze bleek niet wraakzuchtig want ze bakte voor ons elke morgen heerlijke broodjes voor het ontbijt, waarvan de geur ons uit onze slaap wekte. Toch hebben we haar verder niet meer gezien. Op de knellende vraag bij het afscheid of we fooi moesten achterlaten gaf de immer zuinige Kooltjes antwoord door te zeggen dat ze dat als een belediging op zou vatten. “En dat wegsturen uit de kamer dan?”, informeerde ik. Maar dat was toch al uitgepraat vond hij.
Een tijdje later liepen we door de stad, we bewonderden het prachtige Jugendstil station, liepen over het Wenceclasplein, flaneerden door de oude stad waar je elk moment Mozart om de hoek verwachtte. Toen begon ons op te vallen dat we door een blonde jongeman in spijkerbroek werden gevolgd. Stonden wij stil voor een etalage, stond hij stil voor een etalage. Het leek wel een spionagefilm. Op een gegeven ogenblik werd het me te gek en ging ik naar hem toe. Hij bleek geld te willen wisselen. We hadden officieel geld moeten wisselen op het vliegveld, een vastgesteld bedrag per dag, maar deze jongen, die Jan bleek te heten en eigenlijk timmerman was, gaf een koers die veel en veel beter was dan de officiële koers. Dat wilden we wel. Na de transactie waren we ‘well to do’. Jan nodigde zichzelf uit in een door hem aangewezen restaurant en vertelde over zijn onvrije bestaan en zijn hoop op Dubçek. De serveerster begon ook tegen ons te kwekken en te klagen over de communisten. Maar Kooltjes en ik waren die tijd nogal linksig en vonden het socialisme eigenlijk wel een goed systeem. Jan zijn wens bleek, een garage te willen bezitten. De serveerster zette heerlijk eten voor ons neer en we lieten het ons goed smaken. Ondertussen begon ze weer te babbelen en de communisten uit te schelden maar toen nam het gesprek een vervelende wending, de commies hadden alle ellende veroorzaakt maar dat kwam omdat het allemaal joden waren. De joden hadden het gedaan. Dit beviel me niet. Nog nooit heb ik zo recht voor zijn raap antisemitisme gehoord. We zaten nog te eten, wat moet je dan. We besloten te zwijgen en rekenden snel af. Ze keek ons woedend aan. Ik was blij dat we buiten waren in de frisse lucht. Nog straten lang discussieerden we hierover.
Jan liep al pratend met ons mee en stelde voor naar het prachtige Karlsbad te gaan om te zwemmen. Als u ooit eens in Praag komt moet u niet verzuimen naar dit marmeren, barokke badhuis te gaan.
We waren nu wel miljonair maar hoe kwamen we van Jan af? Die bleef maar aan ons klitten. Gewoon zeggen dat we verder alleen wilden zijn durfden we niet, na de ervaringen met de hospita. En toch was Jan een goede gids. Hij liet ons de bruggen over de Moldau zien, het presidentiële paleis en gezellige kroegjes. Ook bracht hij ons bij een antiquair, een oude heer, waar Kooltjes een fraaie kristallen vaas kocht. De man begon over het systeem te praten en Kooltjes voelde zich geroepen om de zegeningen van het socialisme uit te leggen. Ja,
makkelijk praten, want na een paar dagen terug in het vrije Nederland.
Wel stonden we doodsangst uit toen we op de terugweg bij de douane op het vliegveld stonden. Zou men ons niet verdenken van het illegaal geld wisselen als ze de aankopen vergeleken met het schamele bedrag dat we tegen de officiële koers hadden gewisseld?
Maar alles liep goed. Aan de bar ontmoetten we nog een Nederlander die alleen om het Tsjechisch Filharmonisch Orkest te horen naar Praag reisde, wat ons vreemd voor kwam.
In augustus van dat jaar liep ik door Lissabon en zag de kranten met grote koppen melden dat de vijf communistische buurlanden Tsjecho-Slowakije waren binnen gevallen om het land voor afglijden naar het kapitalisme te behoeden. De Oostduitsers waren ook van de partij geweest. Een Amerikaan die naast me stond te lezen zei dan ook: “The Germans are marching again”. Ik dacht aan Jan en aan onze mooie dagen in Praag. Van Jan kreeg ik een paar maanden later een kaartje. Hij was naar Zwitserland gevlucht.
Misschien kan ie nu terug naar Praag, nu de heerlijke vrijheid daar is gekomen, om dan eindelijk die garage te beginnen.






<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?