01 januari 2006

 
In Rio gelogeerd
Augustus 1991

Ik zal het meteen maar zeggen: Johan is na onze reis naar Nairobi weer mee geweest. Dit maal naar Rio de Janeiro. De mooie indelingen volgden elkaar de één na de andere op en dus waarom niet? Hij had tijd en ik moest toch.
Als je dan met z’n tweeën het huis verlaat, dan krijg je toch een beetje ‘n heimweeachtig gevoel. De koffiekopjes zullen daar als je over twaalf dagen terugkomt nog net zo staan. De krant die je even vluchtig ingekeken hebt zal precies zo op de bank liggen als je weerkeert. De poesjes wordt voor gezorgd, maar ze drentelen zenuwachtig rond. Dit hebben ze al eerder meegemaakt, alleen thuis. Dag, huis. Ja, het gas is zeker uit en ik heb echt alles bij me. Paspoort, identiteitskaartje, geld, de kortingskaarten voor de trein. De tas en de koffer juist ingepakt. Geen sokken of toilettasje vergeten. Nou, laten we dan maar gaan. Is de druppelende kraan in de badkamer nu echt dicht?
Even later zitten we in de trein. Op het station lopen wat brooddronken voetbalfans rond en politie met lange latten. Maar er gebeurt behalve wat eng geschreeuw verder niets. Op Schiphol in het bemanningscentrum wil ik mijn koffer op de bagagekar zetten maar daartoe dien ik eerst de bedrijfsbeveiliging te passeren en daarom heb ik mijn identiteitskaart nodig. Ik voel in de zak van mijn regenjas waar ik hem in heb gedaan. Niks. Ik voel in al mijn zakken. Ik weet toch zeker dat ik hem heb meegenomen. Niks. Of zou die nog thuis op het gangkastje liggen en in stilte op me liggen wachten? Dat kan bijna niet maar je begint aan jezelf te twijfelen. De purser van dienst brengt uitkomst. Hij maakt een nood identiteitskaart met behulp van een eeuwenoude foto uit het archief. Het kost me tien gulden. Maar goed. Ik ben gered.
De volgende morgen in het Intercontinental Hotel in Rio wil Johan honderd gulden wisselen maar ze nemen geen Hollands geld aan. Belachelijk, vindt hij, dat je in een crewhotel geen Nederlands geld kunt wisselen. Hij begint al aardig mee te praten. Iemand vertelt dat men aan de overkant bij Hotel Nacional wel Nederlands geld wisselt. Na het ontbijt dan maar even. Johan heeft een mooie witte tropenbroek aan en bij het ontbijt valt natuurlijk - als je een schone witte broek aantrekt zit daar altijd meteen een vlek op - een gebakken tomaat op zijn schoot. Hè, wat vervelend nu. Altijd hetzelfde. Je kan bijna nergens anders meer aan denken dan aan die grote rooie vlek op je broek. Als we klaar zijn met ontbijten gaat ie naar Hotel Nacional om die honderd gulden te wisselen. Vanaf mijn balkon op de tiende verdieping zie ik hem de weg oversteken en even later weer terugkeren. We zwaaien en hij probeert via handsignalen de koers uit te beelden. Het blijken er dertien duizend te zijn, wat ons vergeleken met de dollar wat tegenvalt. En dan gaat het weer over die tomatenvlek op de broek. Ik kan dat ook, lekker doorzeuren over iets onbelangrijks dat heel belangrijk schijnt. Maar ik krijg opeens een lumineus idee. Waarom laat je hem niet wassen? Ja, natuurlijk. Dat is de oplossing. Dan heb je hem vanavond weer terug, want hij zit zo lekker, die broek. O.K., Jo trekt de broek uit, andere broek aan en ik zoek nog wat hemdjes en sokken bij elkaar. Bel jij de wasserij, zegt hij, dan vul ik het lijstje in. Ik loop naar de telefoon. Nee zegt Jo, nog niet, ik ben nog niet klaar. Maar ze zullen toch niet binnen een minuut al voor de deur staan, vraag ik retorisch. Ik bel de laundry. Ik leg de telefoon neer en meteen wordt er op de deur geklopt. En wat je niet gelooft en wat toch gebeurt, alsof men voor de deur heeft staan wachten; A lavandaria. Dat is snel, zeg ik tegen de jongeman. Buiten toetert een auto twee keer. Jo propt de was in de plastic zak en daar gaat de jongen weer. Ik kijk nog eens goed op bed. Niets vergeten? Blijken de broek en een hemd door hun witte kleur op de lakens te zijn achtergebleven. Jo pakt de beide kledingstukken en rent de gang op, de wasjongen achterna. “Ik kon hem nog net inhalen”, zegt hij, als hij terug is. Maar dan begin ik ergens over na te denken. Je geld, die gewisselde cruzado’s, heb je die wel uit je broek gehaald? Johan verbleekt. Rent de gang weer op. Maar de wasjongen is verdwenen. Dan sprint Johan naar de telefoon en belt de wasserij. Hij legt uit dat ie geld in zijn broekzak heeft laten zitten. De vrouw van de wascentrale zal meteen kijken als de was wordt binnen gebracht, belooft ze. Na ongeveer vijf minuten belt ze op. Het spijt haar bijzonder, maar er zit geen geld in zijn broek. Mijn gedachten gaan terug naar mijn vorige verhaal over Nairobi, toen we juist geld vonden. Dit is het spiegelbeeld van die gebeurtenis. De vinder bestolen, giechel ik en geld is anoniem. Wat zou je zelf doen als je voor een hongerloontje in een snikhete wasserij werkt ….. Het is óf die jongeman geweest die het geld gevonden heeft en meteen ergens verborgen. Of de wasdame en hij hebben het samen in bezit genomen. Johan ontsteekt in woede en belt meteen weer de wasserij. Het waren dertien duizend cruzado’s zegt ie tegen de lavandarista, and I want it back, right now. Ze luistert, maar antwoordt niet. Ik kijk op mijn klokje. Het is twintig voor elf. Het geld is gewoon in het grote zwarte gat dat Brazilië heet verdwenen, zeg ik tegen Johan. Je hebt geen been om op te staan. Ze zullen keihard zeggen dat ze niets gevonden hebben. “Laten we dan de hotline bellen”, zegt hij en hij wijst op een kaartje dat naast de telefoon staat. ‘In case of problems or special requirements please dial our hot line number 8’ lees ik. ‘We take prompt action to rectify any problem you may experience. We really do care’. “Nou neem ik aan”, zeg ik als een echte Sherlock Holmes, “ dat als ze de housedetectives ze gaan ondervragen en ze fouilleren ze allang hun maatregelen hebben genomen. Dat geld is verstopt en weg. En misschien als ze doorslaan en bekennen, dan krijgen we het geld terug en staan zij op straat. Laat het ons een troost zijn dat ze het hier goed kunnen gebruiken”, besluit ik Jan Pronkerig. We wachten nog tot elf uur, maar niemand komt kloppen om het geld terug te brengen.
Dan lopen we naar het winkelcentrum naast het hotel. We drinken eerst een lekkere cafezinho voor de schrik en lopen dan langs wat winkels. “Wat een leuk shirt hangt daar”, zegt Johan, “als ik dat nu niet koop heb ik al vijftig gulden terug”. Even later kopen we een hele mooie schaal niet. Nu hebben we zelfs geld over. Tevreden lopen we weer naar buiten. Rio baadt in het zonlicht. We nemen een taxi naar de buurt waar we vroeger een flat hadden toen ik daar gestationeerd was. We lunchen uitgebreid in ons voormalige favoriete restaurant. We worden niet herkend maar het eten smaakt nog net als toen.
Om zes uur ’s avonds wordt de was teruggebracht. Met een stalen gezicht overhandigt dezelfde jongen van die morgen de schone was. “Obrigado”, zeg ik masochistisch. Vanuit de kelders van het hotel schalt een holle lach op. Hij lijkt uit de wasserij te komen.
Tien dagen later zijn we weer thuis en inderdaad alles ligt en staat er nog precies zo bij als toen we weg gingen. De poezen miauwen luidkeels van vreugde dat we er weer zijn. O ja, denk ik, mijn identiteitskaart. Ik bel de divisie. Niets gevonden. De bedrijfsbeveiliging: ze hadden er vier gevonden die dag alleen al, maar de mijne was er niet bij. Maar ene meneer Termaat, ook van de bedrijfsbeveiliging, bij wie al de kaarten uiteindelijk terecht komen, wist misschien meer. Ik bel hem op en noem mijn naam en voordat ik iets kan vragen vertelt hij al dat mijn kaart gevonden is en wel in de trein van Rotterdam naar Amsterdam. Dat betekent dat ie minstens eenmaal heen en weer is geweest naar Vlissingen. Een Deense zeekapitein had hem gevonden en er een briefje bij gedaan, dat had de heer Termaat in mijn postvakje laten bezorgen en als het goed was lag het daar nu. Een paar dagen later was ik op Schiphol. Er lag een kaartje van kaptajn Flemming Pedersen van M/T Sara Theresa van tankskibrederiet Herning A.S. Die had mijn kaart gevonden en opgestuurd. Er zijn nog nette mensen in de wereld. Bedankt kaptajn!





<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?