16 januari 2006

 
Op Schiphol gelogeerd
Mei 1989

Het leek me best een leuke reis toen ik hem op mijn indeling zag: drie dagen Lomé. Wel wat weinig verlof daarna, maar toch lekker in Lomé zitten onder een afdakje met af en toe een glas pastis voor mijn neus en de omroepinstallatie die regelmatig iemand omroept en dan begint met: “A votre attention síl vous plait”. De bemanning met wie ik er een jaar geleden was geweest was had dat al gauw omgevormd tot: “A votre pression s’il vous plait”, omdat ze nogal van tapbier hielden.
Op de bewuste vrijdag van vertrek staan we wat vroeger op, voor de gezelligheid en door de gezelligheid vergeet ik de tijd en neem de trein die de laatste mogelijkheid biedt om op tijd op Schiphol te zijn. Efficiënt plannen zou je het kunnen noemen. Dat doet de KLM ook.
Op Schiphol stap ik in de heksenketel die het bemanningscentrum tegenwoordig is, vooral in de spitsuren. Het werk begint meteen: een stewardess vraagt me of ze in het niet roken gedeelte mag werken vanwege haar verstopte bronchiën. De redacteur van dit blad zit naast me te werken en we wisselen wat informatie over plaatsing van een brief. Ik wil naar boven lopen, naar operations en dan word ik staande gehouden door een jongedame die min of meer dwingend van me wil dat ik wat brieven voor haar in Lomé post bestemd voor haar vriend die in Benin zit, want op de reguliere manier doen de brieven er wel zes weken over. Verbluft neem ik de brieven aan en denk aan de vorige week toen ik me ook al heilig had voorgenomen om zoiets nooit meer te doen nadat iemand me gevraagd had een pakje met een bestek naar Toronto mee te nemen. Niet gedaan want de reis ging niet door. Nu krijg ik alleen uit mijn strot of die juffrouw wel bij de KLM werkt. Ja en of ik nog geld voor de postzegels wil hebben want misschien worden de brieven wel in het hotel opgehaald. Ik aarzel nog steeds en neem, sukkel, toch ook maar de vijf gulden aan en loop mezelf verwensend de trap op naar boven voor de vluchtinformatie. Met mijn assistent purser maak ik samen de indeling van de bemanning en bespreek verder de briefing die we zo gaan houden.
Dan kom ik de captain tegen die me zegt dat de vlucht een uur vertraagd is.
Ik loop met de indeling naar een kopieermachine, in de omgeving waarvan zich iemand ophoudt die tegen me zegt: “Er zijn er wel veel van jullie op het ogenblik in het bemanningscentrum”. “Wat bedoel je?”, vraag ik. Maar de purser van dienst weet precies waar het over gaat en zegt dat die persoon daar al die ouwe nichten mee bedoelt die nu door het crewcenter lopen. “Het lijkt maar zo”, zeg ik tegen die persoon. “Je zit zelf zeker ergens mee. Of gaat het om oud?”. Is dat nou een beledigende opmerking van die persoon, overpeins ik als ik met de briefing van de crew begin.
We hebben het op de briefing over het feit dat je ’s avonds in Lomé niet op straat kan lopen wegens het berovingsgevaar. Zelfs als je aan de overkant van het hotel gaat eten moet je een taxi nemen.
Vergeet je malariapillen niet! En ik waarschuw de crew voor het ons nogal bot overkomende gedrag van de Nigerianen die we aan boord zullen hebben. Ik heb laatst ergens over cultuurverschillen gelezen en daaruit bleek dat ze daar geen verbale beleefdheidsvormen kennen.
Nu heb ik ze ook nooit op non - verbale kunnen betrappen, maar je schrikt toch als iemand alleen maar ‘Coke’ zegt. Eén van de crew zegt dat het voor hen al als heel beleefd geldt als ze ’Give me coke’ zeggen. Trek het je dus niet aan is de raad.
Dan vertrekken we met z’n allen naar de gate, waar nog geen vliegtuig te zien is, maar het schijnt vanuit ‘Oost’ onderweg te zijn. Iemand van ons haalt koffie voor degenen die dat willen. Ze wil met ongeveer elf gulden betalen die ze aan kleingeld bij zich heeft en schrikt van de vreselijke woekerprijzen die daar gevraagd worden, ze komt tekort. Ik vertel over de twee sandwiches op Fiumicino bestelde en vijfendertig gulden kostten. Ah en oh zegt iedereen, het lijkt wel of er vuurwerk wordt afgestoken.
We wachten nog een uur en dan komt er een stationmanager naar ons toe die zegt dat de vlucht nog eens twee uur vertraagd is tot vijf uur en dat we beter naar het crewcenter terug kunnen gaan.
Als we weg willen gaan begint de telefoon op de balie te rinkelen.
Ik neem hem op en zeg: “Gate C45”, maar hoor verder niets. Ik hang op en meteen begint ie weer. Opnieuw meld ik me met ‘Gate C45’, weer niks. Ik hang op en dan begint de telefoon ernaast , ook geen contact. Wel hoor ik zwakjes op de achtergrond een stem die zegt: “Ik probeer de crew te bellen maar krijg geen gehoor”. Ik meld me weer maar nu met stentorstem en dat helpt evenmin. Leve de communicatie, denk ik of misschien had ik wel een knop hier of daar moeten indrukken? We lopen terug naar het bemanningscentrum en komen halverwege, midden in de grote hal, de cockpit tegen. We stellen ons aan elkaar voor. “Ik probeerde jullie aan de gate te bellen”, zegt Bert de baas, “maar de lijn was dood”. Dan begint het lange wachten.
We zitten op een kluitje op de banken, vlak bij de autodienst. Ik probeer de rook van de sigarettenrokers onder ons te vermijden door zodanig te gaan zitten dat de rook de andere kant opwaait. Het valt me trouwens op dat zoveel en vooral jonge collega’s roken. Zou dat komen door de goedkope tax free sigaretten? Uiteindelijk moet ik wel in de tocht van de zich steeds openende deuren gaan zitten om rookvrij te blijven. Wanneer komt daar in het bemanningencentrum eens een rookverbod? ’t Is er veel te druk geworden om die rokers hun gang te laten gaan!
We worden door de passanten, vooral door de Europa crews, meewarig bekeken. Want zij kwamen gelijktijdig met ons op Schiphol, zijn ondertussen naar Parijs, Londen of Frankfort geweest en inmiddels weer terug. “Zijn jullie nou nog niet weg?”, klinkt het herhaaldelijk.
Hoe het komt weet ik niet maar ik word wel door vijf mensen benaderd die zich in bittere termen beklagen over het indelingssysteem. Over de indelers. Bijvoorbeeld mensen die willen weten wat hun indeling de volgende week zal zijn en dan te horen krijgen: “Dat merk je vrijdag wel”. “Maar ik wil het heel graag weten want ik kan nu nog een oppas voor mijn kinderen vinden”. “Dan had je maar een ander beroep moeten kiezen”. Was ikzelf niet diezelfde morgen, vrijdag indelingsdag, even voordat ik van huis vertrok, nog naar beneden gegaan in de hoop dat de post al geweest was, om nog vlug mijn indeling te kijken en zo te weten wat ik na terugkomst uit Lomé zou moeten gaan doen? Je weet vrijdags nog niet of je maandag voor drie weken weg moet.
Dertig jaar geleden kon je je indeling ook pas op vrijdag te weten komen. Je kreeg toen de indeling niet thuis, maar moest naar Schiphol Oost om hem te halen of bellen ’s avonds na zes uur.
Meestal ging ik dan in een café - Monico - zitten want ik had nog geen telefoon, daar moest je toen jaren op wachten. Steeds was die telefoon van de indeler natuurlijk in gesprek, ook een oud fenomeen. Pas later op de avond als er al wat consumpties waren doorgegaan lukte het. Zoiets als omstreeks de eeuwwisseling de uitbetaling van het loon in de kroeg, waar de drankbestrijding terecht zo tegen was.
Zo ging het maar door daar in dat bemanningencentrum. Met nauw verholen woede werden de problemen met de indeling me verteld.
Ik ben ook niet gelukkig met deze hele zaak. De indelers zijn zelf ook slachtoffers van dit systeem, je moet er maar tegen kunnen de hele dag een vierkant wiel uit te vinden. Nu mogen we dan eenmaal per maand een verzoek indienen. En als je nou bijvoorbeeld al twee vrije dagen hebt aangevraagd voor een concertabonnement en je krijgt opeens een uitnodiging van je zwager voor zijn zilveren huwelijk? Ik durf mijn indeelster nauwelijks te bellen.
Ja, een ander vak kiezen. Beetje moeilijk na dertig jaar. En met die computers kan toch alles. Ik bedoel, als iemand het hele jaar naar Sydney heeft aangevraagd, dan kan je toch een ander ook wel eens die kant opsturen? Niet dat ik daar heen wil, god bewaar me. Maar iemand anders die dat graag zou willen. En natuurlijk alles telefonisch. Het moet toch mogelijk zijn dat iedereen zijn eigen indeling kan maken? We zijn een moderne luchtvaartmaatschappij met een Victoriaans indelingssysteem, alsof ze daar nog staande aan hun lessenaars met kroontjespennen de indelingen staan te maken. Nee, die nieuwe verzoekenregeling is zoiets als liever een half ei dan een lege dop.
Ondertussen was het vijf uur geworden, de kantoren liepen leeg. Ik had nog ergens op zo’n kantoor gevraagd hoe lang we nog mochten wachten van de werk - en rusttijdenregeling. Het bleek dat we nog een extra twee en een half uur mochten blijven wachten omdat dat als rust werd gezien.
Rust. Rust? Daar in dat rokershol, op die harde ongemakkelijke banken, in de tocht, waar je nog geeneens je das los kan maken of je schoenen uit kan trekken en waar iedereen je aan je kop zeurt?
Wel werden we voor een maaltijd in de kantine uitgenodigd. In die kantine breekt het zweet me altijd uit. Niet alleen vind ik de hele atmosfeer nogal benauwd. Het grauwe licht, de kale muren zijn ook niet gezellig. Waarom niet wat kunst aan de muren?
Trouwens, een geheime wens is nog altijd dat iemand eens een groot schilderij ophangt in het trapgat van de douane, als je Nederland binnenkomt zal ik maar zeggen.
We mochten voor ƒ 4,50 besteden in de kantine en ik nam maar voor ƒ 2,45. Dus dat scheelde weer even voor de werkgever. De keuze in de kantine is ook al sinds dertig jaar hetzelfde: kroket, rolmops, gebakken visje, uitsmijter. Zou er nou niet eens iets fleurigers geserveerd kunnen worden? Je zal er maar elke dag gebruik van moeten maken.
Om half zes komt het verlossende woord van de Technische Dienst. De reparatie kan nog wel tot half elf duren. De cockpit mag meteen naar huis. De cabine moet zich nog even melden bij de vluchtregeling want voor ons is het nog niet helemaal zeker of we naar huis mogen. Ook weer zoiets onbegrijpelijks De man van de vluchtregeling hoor ik telefonisch in conclaaf gaan met zijn computer en na enige tijd zegt hij dat we ook naar huis mogen. Ik roep de crew bijeen en geef de boodschap door, met het verzoek om later op de avond nog even met de vluchtregeling te bellen voor verdere instructies.
Terwijl ik mijn koffer van het wagentje haal zie ik een onguur type lopen in het bemanningscentrum. De figuur staat wat rond te kijken en loopt dan de gang met de kantoren in waar allang niemand meer zit. Ik wil de dame van de melding waarschuwen en als ik naar haar toeloop zie ik de louche man weer uit de gang komen en het crewcentrum verlaten. Niet pluis, als je erover nadenkt is het eigenlijk vreemd dat iedereen daar zo maar binnen kan lopen. Er verdwijnt daar ook nog wel eens een koffer dacht ik. Om over sabotage met de veelal onbeheerd staande tassen maar niet na te denken. Je zou op een modern vliegveld voor de crew toch lockerrooms, douches en verkleedruimtes verwachten? Maar daar dacht niemand aan in 1966 toen het gebouwd werd.
Thuisgekomen ruik ik pannenkoeken. Ik krijg er nog eentje ook, terwijl er niet eens op me gerekend was! Ik drink een glas wijn, staar met één oog naar de televisie en overdenk de gebeurtenissen van de hele dag. Dan pak ik de telefoon en bel met vluchtregeling wat de plannen met ons zijn. We mogen ons de volgende morgen om zes uur melden.
Na een uurtje ga ik dan maar naar bed. Ik slaap een uur en tien minuten en lig de rest van de nacht woelend en piekerend wakker. Op een gegeven moment denk ik: Ik meld me ziek, ik ben kapot. Maar ik doe het niet vanwege de bemanning, dat leuke gezellige stel dat de hele middag zonder mopperen het eindeloze onzekere wachten met dan nog een zware vlucht voor de boeg had doorstaan.
Om zes uur sta ik met dikke ogen op Schiphol. Ik ben niet de enige die slecht geslapen heeft. Hoe vaak zou het niet gebeuren dat een doodmoeie bemanning aan zijn taak moet beginnen?
De mensen die naar Parijs, Londen en Frankfort moeten komen ook weer binnen en vragen aan ons: “Zitten jullie hier nog steeds of alweer?”. Ook de purser van dienst komt joyeus binnen. “Weet je wat je moet doen?”, zegt ie tegen me, “je moet een stukje schrijven: Op Schiphol Gelogeerd”.
“Goed idee”, zeg ik, zodoende dus.






<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?