24 februari 2006
Eerste brief
Juni 1982
Beste Peter,
Daar zit ik dan in Rio. Natuurlijk was ik hier al eerder geweest op reis, gestationeerd en op vakantie. En nu ben ik dan weer gestationeerd.
De radio, die ik heb meegenomen staat afgesteld op het station van de Jornal do Brasil. Het NRC van Brazilië. Hij speelt overdag zachte melodieuze muziek, veel Sinatra, King Cole en Mantovani. ’s Avonds is er klassieke muziek. Een uitstekende manier om de zenuwen, die je toch altijd in het begin van een stationering hebt, de baas te blijven.
Want dagen van te voren in Amsterdam werd ik soms aangegrepen door koortsaanvalletjes, ongeregelde stofwisseling en soms gewoon gebrek aan adem, allemaal nervositeit. Tot op het laatst heb ik gewacht met koffers pakken. Pas op de middag van vertrek gebeurde dat, alhoewel ik wel een lijstje met dingen, die gebeuren moesten, had gemaakt.
Naar de kapper bijvoorbeeld. Ik heb een hele rechtse kapper, die zeventig jaar is en het haar snijdt op ouderwetse manier, waarbij de schaar wel eens uitschiet, onder het afgeven van de meest reactionaire teksten. De kosten bedragen slechts twaalf gulden vijftig en je haar ziet er daarna uit alsof het door een zeer modieuze kapper is geknipt, die er wel zestig gulden voor vraagt. Tenminste als ik afga op de lovende commentaren van mijn vriend zijn vrienden die van dit soort dingen verstand hebben. Vroeger meed ik dit soort coiffeurs altijd vanwege dat scheve knippen en ging ik naar van die gladknippers. “Gedekt houden voor zover mogelijk”, riep ik dan. Maar met het veranderende modebeeld is de noodzaak daartoe weggevallen. Net zoals ik vroeger gestreden heb voor wat strakkere broeken om tegenwoordig weer te zien dat alles voor niets is geweest, aangezien wijde, te ruime pantalons het straatbeeld bepalen.
Zojuist kwam de werkster binnen om de boel schoon te houden. Ik zit in een apartementenhotel, dat de voordelen van een hotel met de vrijheden van een flat combineert.
Naast me wonen Wil en Pien - vroeger stewardess - van den Hoogen met hun kindertjes Fleur, vijf, die op het ogenblik wat ziek en hangerig is en Margot, drie, die als we aan tafel zitten en je niet goed oppast het glas bier van je weggrist om er een slok van te nemen.
Het is gezellig dat we buren zijn want van een vroegere stationering staat me nog goed bij, dat op de avond dat ik thuiskwam ik te moe was om te koken of zelfs maar uit eten te gaan. Ik kocht dan, voordat ik naar m’n flat ging op de elfde verdieping met mooi dakterras, bij de bakker beneden een stokbrood - pao frances - om dan verder de deur niet meer uit te komen. Nu kookt Pien overheerlijk eten. Hollands natuurlijk met een goed gekookte, zacht gezouten aardappel, boontjes, sla en een stuk entrecote. Gisteren was dat. En natuurlijk kwekken we dan de hele avond door over van alles en iedereen in de KLM.
De vroegere flat trouwens op de Rua Francisco Sà, daar was wat mee.
‘s Avonds schimmen in een hoek van de kamer, die me doodstil beloerden. Vreemde geluiden, rinkelende telefoons, waarbij er dan niemand aan de lijn was. Ook geen hijger of zoiets. En om een uur of negen ’s avonds kwam er via de balkondeur een muisje naar binnen. Pijlsnel schoot het langs de muren om in de keuken wat van z’n gading te zoeken. Meestal lag er bitter weinig want ik was uiterst netjes met voedselresten ook al omdat een verdieping beneden op de gang een stortkoker was, waar een familie zeer dikke kakkerlakken in woonde en die wilde ik boven niet hebben. Als het muisje teleurgesteld in de gang naar mij te kijken zat - wat ik uit mijn ooghoeken waarnam - om te proberen via dezelfde weg weer weg te komen en ik draaide plotseling mijn hoofd om dan schoot het zo snel weg, dat zijn nageltjes over het parket krasten zoals je wel eens in een tekenfilm ziet. Op het laatst kwam ik bijna in de verleiding om maar wat voedsel klaar te zetten. Ik heb het toch maar nooit gedaan.
Om uit de flat de boze geesten te verjagen kocht ik van die dikke Macumba kaarsen in allerlei kleuren, die ik dan ’s avonds aan stak. Ze branden een week. De werkster keek er altijd bijgelovig naar en vroeg me wat het te beduiden had. Zo maar voor de gezelligheid en leutigheid - divertido - zei ik dan. Maar ze geloofde me helemaal niet. Ik had eens een beeldje van Iemanja - de Macumba godin van de zee van iemand gekregen. Iemanja is de almoeder en meen ik in de verte ook familie van Maria. Ze vermoedde dat ik ook in Macumba geloofde denk ik. Misschien geloofde ze zelfs wel dat ik op maandagsavond, zoals de Macumba’s dat doen, een schotel eten met een flesje bier en eventueel een brandende kaars erbij op een straathoek neerzette. Je ziet dat veel hier.
De flat was ook buitengewoon gehorig. Het leek wel of de auto’s en bussen dwars door de slaapkamer denderden en knetterden. Daarbij kwam dat de lift steeds wanneer die gebruikt werd met een gierende zucht zich in beweging zette. In bed liggend hoorde je dan al die geluiden. Ik geloof, dat ik in de drie maanden dat ik er gewoond heb bij elkaar genomen maar zes uur geslapen heb. Bijslapen deed ik dan wel op de nachtstop in Santiago.
Trouwens ik weet niet wat het hier is, maar slapen gaat me slecht af in Rio. ’t Is net alsof er van staatswege pepmiddelen door het eten worden gedaan om de mensen maar flink aan het werk te houden.
’s Morgens zeer vroeg begon de bakker op de begane grond van die flat in de Fransisco Sà al te bakken. De geuren van het verse brood stegen door de schacht tussen de flatgebouwen omhoog en deden me denken aan vroeger, toen ik als kind in bed lag en mijn vader in de bakkerij aan ’t brood bakken was. Geen wonder, dat hij vele malen in mijn dromen vanuit het dodenrijk aan mij verscheen, vlak voordat de telefoon rinkelde om te wekken voor de vlucht naar Santiago. “Kom je op, jong”, riep hij dan uit de verte. Ik stond dan op. Maar het KLM uniform zat toch anders dan de korte broek van toen en de straten van Rio leken niet in het minst op de oude straten van Arnhem vol van hun zorg en naoorlogse verwoesting.
Ook heb ik in Rio eens bij mijn oude vriend Jacques Bruggeman gelogeerd, toen ik hier met vakantie was en eigenlijk heb ik toen onder zijn gidsschap deze stad wat beter leren kennen. Daar bij hem in de flat werd ik ’s morgens wakker van het valse gefluit dat uren aanhield en dat bestond uit de beginregel van ‘Zie ginds komt de stoomboot’. Welke idioot zou dat nu doen, dacht ik dan woedend en woelend. Het bleek een Beo te zijn en ik kreeg de indruk dat ik de enige van het hele gebouw was die er last van had, want anders had toch iemand het beest allang de nek omgedraaid of weer het Amazone oerwoud ingejaagd.
Maar goed, ik ga nu met Wil naar Copacabana om geld te wisselen en een caiperinha te drinken.
Veel groeten uit Rio.