14 maart 2006
April 1980
Ofschoon Karachi nooit op mijn lijst van meest geliefde steden heeft gestaan kom ik er toch vaak en gaan de dagen er snel voorbij.
Meestal tegen één of twee uur sta ik op en ontbijt in de coffeeshop. Niet lekker, wel gezellig. Dan ga ik even naar het zwembad om te kijken wie er allemaal zijn en maak ik een babbeltje hier en daar. Vervolgens strijk ik voor mijn kamer neer met wat kranten en boeken. Maar aan lezen kom je bijna niet toe. De één na de ander komt langs en vaak eindigt de middag in één grote theekrans.
De collega’s laten zien wat ze gekocht hebben. Meestal veel. En om vijf uur wordt het dan echt gezellig. Vroeger dronken we dan een glas sherry of wat anders. Maar dat mag nu niet meer. Binnen wel. Ook al afhankelijk van de wispelturige douane of je je fles mee hebt kunnen nemen.
Dan gaat stralend de zon boven Midway onder en vluchten we naar binnen om de muggen te ontwijken. ’s Avonds eet ik altijd heerlijk boven in het restaurant. Zonder de nare gevolgen voor de ingewanden die sommigen kennelijk hebben. Afgaande op de koffers vol verduurzaamde levensmiddelen die ze met zich meeslepen. Het Pakistaanse menu bevalt me altijd goed behalve als ze hersentjes geven. Na het eten maak ik nog een wandeling en ga dan naar mijn kamer om te lezen en naar mijn cassettebandjes te luisteren - zachtjes - tot diep in de nacht.
Vroeger logeerde de hele bemanning in het gebouwtje waar tot voor kort de crewbar was. Ongeveer vijfentwintig jaar geleden was dat. Men sliep er met plusminus tien man op een kamer. Die ene stewardess sliep apart. En voor verkoeling zorgde een fan aan het plafond.
Toen werd het hotel gebouwd waar we nu nog steeds verblijven. We logeerden eerst in de kleine kamertjes tegenover de zogenaamde captains galerij. Aanvankelijk was het hotel mooi strak ingericht. Tropische Beter Wonen - stijl, clean.
De laatste jaren verandert er nogal wat. Een lelijk stenen rasterwerk heeft de galerijen van de tuin gescheiden. Om onbescheiden blikken en dieven te weren? In ieder geval, het uitzicht is weg. Het uitzicht op de tuin, waarin de lommerrijke bomen om de laatste onoordeelkundige knotting nu dood schijnen. Dag bomen!
De kamers worden ook regelmatig - lelijk - heringericht en het hoogpolige tapijt deed ook hier zijn intrede. Pas toen de stewardessen onder de tapijtvlooien zaten besefte men dat de spanen bezems niet goed voldeden en schafte men een stofzuiger aan.
Ongeveer in die tijd werden door de medische dienst de keukens afgekeurd en verbouwd. Tijdens de verbouwing was de coffeeshop naar boven verplaatst. Daar kon men ’s nachts vooral de ontheemde ratten over de spijlen van het plafond zien lopen. Iemand die speciaal uit SPL was gekomen om zich van die rattenklachten te overtuigen zat ’s nachts op rattenwacht terwijl de crew binnenkwam om nog iets te drinken voor de vlucht. Ik zag een rat wegschieten en riep: “Daar!”. Net weg als die meneer keek. “Ja, daar weer één!”, riep iemand. “Waar dan?”, zei die meneer dan. “Weer één!”. Maar ja, net niet gezien natuurlijk en je krijgt zo’n raar gevoel als jij ze wel ziet maar de persoon die er speciaal voor kwam steeds net niet. Gelukkig stond toen de bus naar BKK voor. Anders had ik het misschien de hele nacht volgehouden en had ik de waanzin nabij de volgende morgen in het hospitaal moeten worden opgenomen.
Vrolijk word je niet in de kamers van de captains galerij. Wat een sombere inrichting. Trouwens voor hun deur, van die captains dan, wordt binnenkort een uitbreiding van het hotel gebouwd. Dag rust, dag tuin.
Terwijl ik dit alles opschrijf schiet me een avontuur te binnen dat me enige jaren geleden op een lange stop overkomen is.
We, dat wil zeggen een co-piloot, twee stewardessen en ik besloten een dagtocht naar Hyderabad te maken. ’s Morgens vroeg vertrokken we per trein gewapend met een kaartje eerste klas, dat in een apart kantoortje tegenover het station werd verkocht. De conducteurs en ander spoorwegpersoneel zagen er prachtig uit met hun ouderwetse uniformen vol glimmende knopen en hun tulbanden. Op de perrons heerste een oogverblindende drukte. Na wat vertraging zette de trein zich in beweging en na een paar stops in Karachi zelf kwamen we in de woestijn terecht. De hele rit duurde alles bijeen drie en een halve uur. Saai nogal.
Hyderabad hadden we ons voorgesteld als een sprookjesstad van sultans uit 1001 nacht. Nou, dat viel zwaar tegen. Het stationnetje was nog wel aardig. Engels - koloniaal. Buiten gekomen, stond je meteen op de markt. Het stadje werd overheerst door een berg, waarop een muur met kantelen. Daarheen, besloten we. Allerlei kraampjes met koopwaar stoffeerden de weg die slingerend omhoog naar het kasteel liep. Langzaam liepen we naar boven met een aangroeiende menigte nieuwsgierigen achter ons. Men vergaapte zich in het bijzonder aan onze vrouwelijke medereizigers, die zich speciaal heel decent hadden gekleed als Engelse schooljuffen. Toch vond men dit zeer pikant. Eindelijk boven gekomen, stapten we door de grote poort in de muur naar binnen om te zien dat er niets was. Behalve een voetbalveld en een watertoren. Jammer. Toen maar weer naar beneden om wat te drinken in een theehuis.
De menigte achter ons was enorm aangezwollen. We bereikten een bijna leeg theehuis en toen we gingen zitten liep de zaak meteen vol. De eigenaar sloeg letterlijk degenen die nog tussen de tafeltjes stonden zijn zaak uit en bracht ons de bestelde verfrissingen. De mensen in de zaak loerden ons aan en buiten stond een grote menigte, die nogal dreigend deed. We voelden ons verre van op ons gemak. Uiteindelijk besloten we naar buiten te gaan en een taxi te nemen. Er stonden enige van die kleine scooter - taxi’s. Als bij toverslag waren die echter, toen we buiten kwamen, alle bezet. Radeloos keken we om ons heen, want in het gedrang begon men in de borsten en billen van de dames te knijpen. Er stond nog slechts één rijtuigje op twee wielen met een oud scharminkelig paard ervoor.
“Die nemen we”, zei één van ons. Het was nog een hele toer om er op te klimmen, want het wagentje wiebelde als een gek. Wij, de twee mannen, maakten toen de fout om eerst de dames achterop te hijsen. Hierbij gaven we onze knijpgrage belagers volop hun kans, terwijl wij zelf voorop klommen. Ik keek om en zag een woud van uitgestrekte handen. Maar onze vriendinnen weerden zich heftig en mepten met hun dure camera’s op de koppen van onze achtervolgers. De oude knol zette zich langzaam in beweging en omdat we bergafwaarts gingen, reden we steeds sneller. Eerst werden we nog begeleid door wat scooters en mee rennende knijpers, maar eindelijk waren we weer alleen.
Een jongeman, onderwijzer bleek hij later te zijn, was met ons als gids en beschermer meegegaan. Hij bood ons in een ander theehuis vlak bij het busstation een kop thee voor de schrik aan.
Daarna namen we de bus naar Karachi terug. De rit duurde nu slechts anderhalf uur. Boven mijn hoofd bevond zich een luidspreker, die keiharde Pakistaanse muziek uitbraakte. Na ongeveer een half uur schreeuwde ik tot razernij gebracht dat het uit moest. Tot mijn stomme verbazing deden ze dat. Toen konden we ons gaan wijden aan de dodenrit die de chauffeur ons voortoverde. Hij nam werkelijk alle risico’s die op de weg mogelijk waren. Om vijf uur ’s middags waren we terug in het Midway - hotel.
De helden van de dag en vijftien gulden armer. En als in een Ollie B. Bommel verhaal besloten we ons avontuur met een voedzame maaltijd in het restaurant.